Overwegingen
1. De rechtbank stelt voorop dat de heer [A] het beroep namens eiser ter zitting heeft ingetrokken maar het verzoek om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten heeft gehandhaafd. Om die reden zal de behandeling van de beroepsgronden in het navolgende achterwege blijven en zal enkel worden beoordeeld of aanleiding bestaat verweerder in de proceskosten te veroordelen.
2. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld, indien daarom tegelijk met de intrekking van het beroep is verzocht.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan eiser is tegemoet gekomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. Tussen partijen is immers niet in geschil dat verweerder op het moment van instellen van het beroep door eiser op 27 februari 2019 in gebreke was tijdig een besluit te nemen op het door eiser ingediende bezwaarschrift. Pas op 15 maart 2019 heeft verweerder op het door eiser ingediende bezwaar beslist. Bij besluit van 20 december 2019 heeft verweerder het besluit van 15 maart 2019 ingetrokken, het bezwaar van eiser alsnog gegrond verklaard en de bij het primaire besluit opgelegde eis laten vervallen.
4. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter en van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.
5. Zoals ter zitting is gebleken, verschillen partijen van mening over de vraag of de bijstand van de heer [A] aan eiser kan worden aangemerkt als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand die voor vergoeding in aanmerking komt.
6. Ingevolge artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb), voor zover van belang, kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
c. reis- en verblijfskosten van een partij of een belanghebbende,
d. verletkosten van een partij of een belanghebbende,
7. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft overwogen in de uitspraak van 20 april 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BQ1885) wordt met de term rechtsbijstandverlener in artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb een persoon bedoeld, voor wie het verlenen van rechtsbijstand tot zijn beroepsmatige taak behoort en kunnen personen zonder enige juridische scholing niet geacht worden zodanige rechtsbijstand te verlenen. Verder is het, zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 27 augustus 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BE9292), voor het beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand van belang dat deze werkzaamheid een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van een inkomen gerichte taakuitoefening. 8. De rechtbank is afdoende gebleken dat het beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening van de heer [A] . Hiertoe acht de rechtbank van belang dat de heer [A] ter zitting heeft toegelicht dat hij juridisch geschoold is, de meestertitel voert, het verlenen van rechtsbijstand een vast onderdeel vormt van zijn beroepsmatig verrichte taken, hij voor de door hem verleende juridische dienstverlening wordt betaald, hij ter zitting door middel van een overgelegd overzicht van uren en werkzaamheden inzicht heeft gegeven in het aantal uren dat hij voor eiser in deze zaak heeft gewerkt en dat hij in de hoedanigheid van gemachtigde regelmatig bezwaar- en beroepsprocedures voert.
9. De kosten van rechtsbijstand, bestaande uit het bijstaan bij het opstellen van processtukken die door de betrokkene zelf, op eigen naam, zijn ingediend, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Nu het beroepschrift en het bezwaarschrift door en op naam van mevrouw [B] , algemeen directeur bij eiser, zijn ingediend, kan dit niet worden aangemerkt als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van het Bpb, ook niet als deze processtukken, zoals ter zitting is gesteld, door of met de hulp van de heer [A] zijn opgesteld.
10. Geen of gebrekkige onderbouwing van de verletkosten maakt dat de hoogte van de verletkosten voor de behandeling van het beroep moeten worden berekend tegen het minimumtarief van € 7,- per uur. Dit blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 3 januari 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:AZ5488). Nu de gestelde verletkosten in bezwaar niet nader zijn onderbouwd en enkel gesteld is dat deze kosten uitkomen op € 600,-, komen deze kosten niet in zijn volledig gestelde omvang voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank stelt de verletkosten in bezwaar dan ook vast op een bedrag van € 7,-. De rechtbank ziet voorts aanleiding de gestelde reis- en verblijfkosten, die begroot zijn op een bedrag van € 15,20 toe te kennen. 11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en in beroep. De kosten in bezwaar stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting door de heer [A] , met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). De kosten in beroep stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 262,50 (1 punt voor het verschijnen ter zitting door de heer [A] , met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 0,5). Deze wegingsfactor ligt in gevallen waarin een proceskostenveroordeling wordt uitgesproken na intrekking van het beroep wegens tegemoetkoming in de rede.
Beslissing
- draagt verweerder op het griffierecht van € 345,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 787,50;
- veroordeelt verweerder in de verletkosten van eiser in bezwaar tot een bedrag van € 7,-;
- veroordeelt verweerder in de reis- en verblijfkosten van eiser in bezwaar tot een bedrag van € 15,20.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De uitspraak is gedaan op 30 maart 2020.
griffier
rechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: