ECLI:NL:RBDHA:2020:3016
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis en termijnoverschrijding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Syrische eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel van nareis bij zijn vader, die in het bezit was van een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag werd echter afgewezen omdat deze buiten de termijn van drie maanden was ingediend, wat volgens de Vreemdelingenwet 2000 vereist is. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de overschrijding niet aan hem of zijn referent was toe te rekenen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken en overwoog dat de eiser en zijn gemachtigde op de hoogte hadden kunnen zijn van de gevolgen van de intrekking van een eerdere aanvraag. De rechtbank concludeerde dat de persoonlijke omstandigheden van de eiser, waaronder zijn verblijf in Turkije en zijn psychische problemen, niet voldoende waren om de afwijzing van de aanvraag te rechtvaardigen. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal later alsnog openbaar worden gemaakt.