ECLI:NL:RBDHA:2020:3101

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7258
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak met betrekking tot arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv, waarin haar arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op minder dan 35%, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na een deskundigenonderzoek door verzekeringsarts [B], heeft het Uwv zijn besluit herzien en eiseres alsnog in aanmerking gesteld voor een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). Eiseres trok haar beroep in, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten, die volgens haar bestonden uit de kosten van haar gemachtigde en reiskosten.

De rechtbank heeft overwogen dat eiseres geen recht heeft op vergoeding van de proceskosten, omdat haar echtgenoot haar heeft bijgestaan en er geen sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit is in lijn met de geldende regelgeving en rechtspraak. De rechtbank heeft wel een reiskostenvergoeding van € 10,82 toegekend voor de gemaakte reiskosten van eiseres zelf, maar niet voor haar echtgenoot. Daarnaast is het betaalde griffierecht van € 47,00 aan eiseres vergoed. De rechtbank heeft de beslissing genomen in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de relevante bepalingen omtrent proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/7258

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: [A] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder,
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij per 21 februari 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt is waardoor haar uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 8 oktober 2019 zal worden beëindigd.
Bij besluit van 9 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich, met bericht van verhindering, niet laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verzekeringsarts [B] als deskundige benoemd om eiseres te onderzoeken en hiervan de rechtbank van verslag en advies te voorzien. Op 13 december 2019 heeft de deskundige aan de rechtbank gerapporteerd.
Verweerder heeft vervolgens een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, gedateerd
16 januari 2020. Verweerder heeft hierin het besluit van 13 juni 2019 herzien, het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en bepaald dat eiseres per 5 juli 2019 in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA).
Eiseres heeft vervolgens bij brief van 3 februari 2020 het beroep ingetrokken met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder heeft hierop bij brief van 19 februari 2020 gereageerd.

Overwegingen

1. Eiseres heeft bij de intrekking van het beroep onder toepassing van de artikelen 7:15, tweede lid, en 8:75a, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb), verzocht om vergoeding van de proceskosten. De kosten bestaan uit het totaal van de door haar gemachtigde aan de zaak bestede uren, vermenigvuldigd met het door hem gehanteerde uurtarief en opgehoogd met 19% BTW. Ook heeft eiseres om een reiskostenvergoeding gevraagd.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, zodat het verzoek om proceskostenvergoeding moet worden afgewezen. Daarbij komt dat eiseres zelf haar bezwaarschrift heeft ingediend. Hiervoor worden geen kosten vergoed. De reiskosten worden alleen vergoed voor eiseres.
3. De rechtbank stelt vast dat eiseres het beroep heeft ingetrokken omdat verweerder aan haar is tegemoetgekomen. Eiseres is in de beroepsprocedure vertegenwoordigd door haar echtgenoot [A] . Omdat sprake is van een partnerrelatie kan overeenkomstig artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), geen sprake zijn van beroepsmatig verleende bijstand. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; zie de uitspraak van de CRvB van 14 november 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AN9334). Het verzoek om een proceskostenvergoeding in bezwaar en beroep wordt in zoverre afgewezen.
4. Eiseres heeft verder gevraagd om een reiskostenvergoeding van € 20,66, waarbij het gaat om het bijwonen van de zitting. Alleen de reiskosten die eiseres heeft gemaakt worden vergoed. Reiskosten van haar echtgenoot kunnen niet worden vergoed. Dit volgt uit de vaste rechtspraak van de CRvB (zie de uitspraak van de CRvB van 15 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:434). Volgens de website 9292.nl bedragen de kosten van een enkele reis per openbaar vervoer van [plaats] naar de rechtbank € 5,41. Er wordt daarom een reiskostenvergoeding toegekend van € 10,82.
5. De rechtbank zal de brief van eiseres van 9 maart 2020 – evenals de daarop weer ontvangen reactie van verweerder – verder onbesproken laten, nu eiseres niet in de gelegenheid is gesteld een nadere reactie te geven en hetgeen zij schrijft ook overigens niet tot een andere beoordeling kan leiden.
6. Verweerder dient tevens aan eiseres het betaalde griffierecht van € 47,00 te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in beroep tot een bedrag van
€ 35,12;
- wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten voor het overige af.
Deze uitspraak is op 8 april 2020 gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier.
griffier rechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor partijen binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet open bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij op grond van artikel 8:55, eerste lid van de Awb vragen in de gelegenheid te worden gesteld om te worden gehoord.