ECLI:NL:RBDHA:2020:3213

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
C/09/536470 / HA ZA 17-778
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Merkenrecht en bewijswaardering in een geschil over uitputting van producten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een geschil tussen een eiser en een gedaagde over de echtheid van producten en de vraag of deze producten zijn uitgeput. De rechtbank heeft op 8 april 2020 uitspraak gedaan in een bodemzaak die betrekking heeft op merkenrecht en de bewijswaardering van de gedaagde. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.C. Hulsebosch, betwistte de echtheid van de producten die door de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, zijn verkocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde is geslaagd in het bewijs dat de producten door of met toestemming van de eiser in de Europese Economische Ruimte (EER) in de handel zijn gebracht, wat betekent dat de producten zijn uitgeput. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar verschillende bewijsstukken, waaronder verkoopfacturen en verklaringen van betrokkenen. De rechtbank concludeert dat de gedaagde voldoende bewijs heeft geleverd dat de producten authentiek zijn en dat de uitputting is aangetoond. De vorderingen van de eiser zijn afgewezen, en het beslag dat op de producten was gelegd, is opgeheven. Tevens is de eiser veroordeeld tot vergoeding van de schade die de gedaagde heeft geleden door het onterecht gelegde beslag.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/536470 / HA ZA 17-778
Vonnis van 8 april 2020
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] , [land] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.C. Hulsebosch te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
proces-advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden. [gedaagde] is bijgestaan door mr. A.E. van Zoest, advocaat te Bussum.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 mei 2019 en de daarin genoemde stukken (hierna: het tussenvonnis),
  • de op de rol van 29 mei 2019 door [gedaagde] genomen akte bewijsuitlating,
  • de rolbeslissing van 19 juni 2019 waarbij de zaak is verwezen naar de rol van 3 juli 2019, voor het nemen van een akte door [gedaagde] en waarbij getuigenverhoor is bepaald op 8 augustus 2019,
  • het B4 formulier met eenstemmig uitstelverzoek van 27 juni 2019,
  • de op de rol van 17 juli 2019 door [gedaagde] genomen akte bewijslevering met producties GP4 t/m GP9, tevens houdende de mededeling dat [gedaagde] geen getuigen wenst te horen,
  • de antwoordakte bewijslevering van [eiser] van 28 augustus 2019 met productie EP13,
  • de akte uitlating productie van [gedaagde] van 18 september 2019.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling van het geschil

in conventie en reconventie

2.1.
Verwezen wordt naar, en voor zover nodig overgenomen, hetgeen omtrent het tussen partijen gerezen geschil is overwogen en beslist in het tussenvonnis.
en voorts in conventie
2.2.
In het tussenvonnis is [gedaagde] toegelaten te bewijzen dat de producten door of met toestemming van [eiser] in de EER [1] in de handel zijn gebracht, kort gezegd, dat de producten zijn uitgeput. De producten zijn in het tussenvonnis (in r.o. 2.12) gedefinieerd als de beslagen producten én de proefaankopen I en II.
2.3.
[gedaagde] heeft ter voldoening aan de bewijsopdracht de volgende stukken in het geding gebracht:
 Verkoopfacturen van Philipp Plein International AG (hierna: PPI AG) gericht aan [de Eenmanszaak] , een eenmanszaak gevestigd te [plaats 3] , van 22 oktober 2015, 15 december 2015, 11 mei 2016, 23 juni 2016, 3 november 2016 (twee facturen), 16 november 2016, 1 december 2016, 20 januari 2017 en 9 februari 2017 (hierna: de PPI-facturen);
 Facturen van [de Eenmanszaak] gedateerd 4 juli 2016, 2 februari 2017, 1 maart 2017 en 21 april 2017, van de verkoop van onder meer met codes omschreven producten (hierna: de B-facturen). De wijze van betaling is steeds contant. Als voorbeeld is hieronder een deel van de factuur van 21 april 2017 weergegeven:
 E-mail-correspondentie tussen de
customer service coordinatorvan PPI AG en [de Eenmanszaak] uit mei 2019 waarbij afschriften van de PPI-facturen nogmaals aan [de Eenmanszaak] zijn toegezonden;
 Een Excelbestand met een overzicht van de beslagen producten waarbij achter elk product is vermeld:
o de naam van het product,
o de op het betreffende product aangetroffen seizoencode,
o de categorie, de maat en de kleurcode en
o het nummer van de PPI-factuur waarop een product dat voldoet aan de zelfde omschrijving is terug te vinden.
 Een niet gedateerd document van de heer [A] (hierna: [A] ), werknemer van [de Eenmanszaak] , op 5 juli 2019 gezien voor legalisatie van de handtekening door kandidaat-notaris [kandidaat-notaris] , waarin onder meer het volgende is opgenomen:

Ik ben werkzaam in de kledingzaak [de Eenmanszaak] aan de [adres] . Mijn echtgenote (…) is eigenaresse van deze winkel. (…)
Wij hebben een aantal jaar achter elkaar in de winkel kleding van het merk Philipp Plein verkocht. Dit was gedurende ongeveer 3 jaar in de periode van ongeveer 2015 tot en met 2017. Eerst kochten wij de collecties in via de Belgische agent van [eiser] , genaamd Fashion Club in Antwerpen. De laatste jaren bestelden wij de producten zelf bij de showroom van [eiser] in Milaan, Italië. De verkoopfacturen stonden altijd op naam van[PPI AG]
te Lugano en de producten zijn door [de Eenmanszaak] betaald. Wij kochten ongeveer twee keer per jaar nieuwe collecties in, de seizoenen Fall/Winter (FW) en Spring/Summer (SS). Alle producten die in onze winkel [de Eenmanszaak] zijn verkocht waren afkomstig van[PPI AG]
en waren dus ook authentiek. Wij hadden ook vaak rechtstreeks contact met medewerkers van [eiser] , bijvoorbeeld over gebreken in de producten en over retouren.
[gedaagde] is in 2016 en 2017 een paar keer bij mij in de winkel geweest en heeft toen een groot aantal Philipp Plein artikelen bij mij gekocht. Ik wist niet dat hij ze in zijn winkel in Nederland ging verkopen maar dacht dat hij deze mee zou nemen naar het buitenland. Aangehecht aan deze verklaring alsBijlage 3zijn de facturen van de verkopen die ik op 4 juli 2016, 2 februari 2017, 1 maart 2017 en 21 april 2017 in de winkel aan [gedaagde] heb overhandigd en waarin de door mij aan hem verkochte producten zijn opgesomd. Al deze producten zijn afkomstig uit de leveringen van[PPI AG]
in Lugano en zijn terug te vinden in de facturen van [eiser] die alsBijlage 4zijn aangehecht aan deze verklaring. Ik benadruk dat al deze producten echt waren en officieel door[PPI AG]
in Lugano aan [de Eenmanszaak] zijn verkocht.
In de facturen van[PPI AG]
aan [de Eenmanszaak] , die alsBijlage 4aan deze verklaring zijn gehecht, zijn de producten die ik aan [gedaagde] heb verkocht terug te vinden. Ik verklaar dat deze facturen echt zijn en ook onderdeel uitmaken van de administratie van [de Eenmanszaak] . Aan deze verklaring alsBijlage 5gehecht twee e-mails met bijlagen van [X] van [eiser] van 24 en 27 mei 2019. Op mijn verzoek heeft zij zeer recent alle facturen, waaronder de facturen in bijlage 4, nog eens aan mij toegezonden omdat ik deze had opgevraagd want dat zou mij veel zoekwerk naar de oude facturen besparen.
(…) toen ik hoorde dat [eiser] beweerde dat de producten nep waren vond ik het tijd om wel mee te werken om het tegendeel aan te tonen. Ik ben er zeker van dat alle producten die [gedaagde] bij mij heeft ingekocht echt zijn en van [eiser] afkomstig zijn.
[gedaagde] heeft zijn aankopen contant betaald zoals wel vaker gebeurt bij mij in de winkel. Omdat het om een grote hoeveelheid ging heb ik hem 20% korting gegeven. Dit is terug te vinden op de aangehechte facturen van [de Eenmanszaak] , die alsBijlage 3aan deze verklaring zijn gehecht.
Ik verklaar dat de aangehechte facturen van [de Eenmanszaak] echt zijn en dat de producten die ik aan [gedaagde] heb verkocht in deze facturen staan opgesomd. Ik verklaar dat de door mij aan [gedaagde] verkochte producten afkomstig zijn uit bestellingen die ik heb gedaan bij [eiser] , zoals ook blijkt uit de facturen die alsBijlage 4zijn aangehecht aan deze verklaring. (…)”
Bewijswaardering
2.4.
De rechtbank stelt bij de verdere beoordeling en waardering van het door [gedaagde] ingebrachte bewijsmateriaal het volgende voorop. De maatstaf die wordt gehanteerd, is of het voorhanden zijnde bewijsmateriaal met een redelijke mate van zekerheid de conclusie rechtvaardigt dat de producten zijn uitgeput. Daarbij speelt de rechterlijke overtuiging een rol. Een hoge mate van zekerheid is niet vereist.
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] is geslaagd in het hem opgedragen bewijs. Zij overweegt daartoe het volgende.
2.6.
Ter bevordering van de leesbaarheid, herhaalt de rechtbank (zie tussenvonnis r.o. 2.15) dat Philipp Plein-producten zijn voorzien van verschillende labels en kenmerken, waaronder een ‘
neck and size label’, een EAN-code (een product/barcode die met een sticker op een label of op de verpakking is aangebracht) en een zogenoemd AC-label (een anticounterfeit label) waarop de seizoencode, een hologram en een AC(anticounterfeit)-code zijn aangebracht. Een AC-label ziet er als volgt uit:
De originele EAN/barcodes van de beslagen producten zijn door [gedaagde] verwijderd (vgl. tussenvonnis r.o.’s 2.15, 4.6 en 4.10), zodat deze niet in het proces-verbaal van beslaglegging vermeld konden worden. Niet in geschil is dat de beslagen producten wel AC-labels hebben. Vast staat dat de daarop vermelde seizoen- en AC-codes door de deurwaarder niet in het proces-verbaal zijn opgenomen.
2.7.
[eiser] betwist niet de echtheid van de PPI-facturen, zodat kan worden vastgesteld dat PPI AG in de periode van oktober 2015 tot en met februari 2017 honderden Philipp Plein-producten rechtstreeks heeft geleverd aan [de Eenmanszaak] . Gelet op de rechtstreekse levering, mag ervan worden uitgegaan dat het originele producten betrof die aldus door PPI AG met toestemming van merkhouder [eiser] in de EER in het verkeer zijn gebracht.
2.8.
Van elk van de 63 beslagen producten is de combinatie van de naam (bijvoorbeeld ‘Secret’), de categorie (zoals T-shirt, poloshirt, schoenen), de maat en de kleur(code), zoals omschreven in het proces-verbaal van beslaglegging van 9 mei 2017, te herleiden tot leveranties van PPI AG aan [de Eenmanszaak] . [gedaagde] heeft de seizoencodes – na toegang te hebben gekregen tot de beslagen producten, vgl. tussenvonnis r.o. 2.10 – voor elk van de 63 beslagen producten toegevoegd. Ook de seizoencodes op de AC-labels van de beslagen producten stemmen overeen met de seizoencodes behorend bij overeenkomstige producten op de PPI-facturen. Een en ander wordt door [eiser] niet bestreden.
2.9.
De gegevens die op de PPI-facturen voorkomen zijn, met uitzondering van de maat, ook terug te vinden op de B-facturen, waarop in totaal 140 Philipp Plein-producten staan.
2.10.
Ter illustratie: het beslagen product dat als eerste in het proces-verbaal van beslaglegging is opgenomen (later door partijen aangeduid als beslagen product 1), is door de deurwaarder als volgt omschreven:
  • dat product is volgens productie GP8 voorzien van een AC-label met daarop de seizoencode S17 MTK0049 OJY002N
  • op PPI-factuurnr. 20261573 van 3 november 2016, p. 1, is als vierde set producten vermeld: ‘
  • op de B-factuur d.d. 2 februari 2017 is vermeld: Polo “Secret” S17CMTK0049PJY002N B005, aantal 6
2.11.
[eiser] betwist niet dat dezelfde seizoencodes voorkomen op de door PPI AG aan [de Eenmanszaak] geleverde producten en op de B-facturen. Hij trekt wel de echtheid van de B-facturen in twijfel, beknopt weergegeven, omdat daarop geen geadresseerde is vermeld en deze niet meer inhouden dan een A4tje met daarop productomschrijvingen en een stempel, dat op elk moment gecreëerd kan worden, terwijl voor de transacties ook nog eens in cash is betaald, zodat de transacties niet via bankafschrijvingen geverifieerd kunnen worden.
2.12.
Op de B-facturen is inderdaad niet vermeld aan wie de producten zijn verkocht. Dit volgt wel uit de verklaring van [A] , die de stelling van [gedaagde] dat hij, [gedaagde] , de producten bij [de Eenmanszaak] heeft gekocht, bevestigt. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van de verklaring van [A] te twijfelen. Uit niets blijkt dat [A] enig belang heeft bij de uitkomst van deze procedure, terwijl vaststaat dat hij beschikte over een grote hoeveelheid originele, door PPI AG rechtstreeks aan hem geleverde, Philipp Plein-producten. [A] verklaart dat het niet ongebruikelijk is dat Philipp Plein-producten in cash betaald worden. Dit verklaart, althans maakt begrijpelijk, dat geen koper vermeld is op de B-facturen. De rechtbank ziet hierin echter geen aanwijzing dat de transacties niet hebben plaatsgevonden, temeer als dit wordt bezien in samenhang met het overige bewijsmateriaal, waaronder, zoals hiervoor in 2.8 vastgesteld, het feit dat de gegevens vermeld op de beslagen producten, inclusief de seizoencodes, overeenkomen met de gegevens vermeld op de leveranties van PPI AG aan [de Eenmanszaak] en de bevindingen omtrent de echtheid en herkomst van de beslagen producten in het rapport (van Edelhart Recherche Bureau, vgl. tussenvonnis r.o. 2.10).
2.13.
Aan het verwijt dat de verklaring van [A] niet geloofwaardig zou zijn omdat deze niet zou overeenstemmen met hetgeen eerder door [gedaagde] is verklaard, gaat de rechtbank voorbij, reeds omdat dit feitelijke grondslag mist. Weliswaar is door [gedaagde] aanvankelijk meegedeeld dat [de Eenmanszaak] niet rechtstreeks bij PPI AG zou inkopen, maar via Fashion Club, een Belgische agent van [eiser] (dit is ook overgenomen in het tussenvonnis), echter dit ziet niet op wat door [A] is verklaard. Bovendien is die mededeling van [gedaagde] niet onverenigbaar met de verklaring van [A] dat [de Eenmanszaak] aanvankelijk via Fashion Club inkocht en daarna rechtstreeks bij de showroom van [eiser] in Milaan, maar dat de facturen steeds op naam van PPI AG te Lugano stonden. Het feit dat [gedaagde] de inkoop van [de Eenmanszaak] mogelijk niet juist voor ogen had, kan geen afbreuk doen aan de juistheid van de verklaring van [A] daarover. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat de B-facturen echt zijn.
2.14.
Het verweer van [eiser] is voor het merendeel van de beslagen producten beperkt tot betwisting van de echtheid van de facturen. Blijkens de antwoordakte en productie EP13, betwist hij uitsluitend met betrekking tot 30 % van de producten (19/63) nader dat sprake is van uitputting om een andere reden (daarop wordt hieronder in 2.16 ingegaan). Nu van de echtheid van de facturen wordt uitgegaan, brengt dit meer dat [eiser] de AC-labels op ongeveer 70% van de bij [gedaagde] beslagen producten overeenstemmen met de AC-labels van de producten die blijkens de PPI-facturen door PPI AG aan [de Eenmanszaak] zijn geleverd. Ten aanzien van die producten, die ook met vergelijkbare aanduidingen op de B-facturen voorkomen, kan in ieder geval met redelijke mate van zekerheid worden vastgesteld dat [gedaagde] die producten bij [de Eenmanszaak] heeft betrokken.
2.15.
Gelet op het voorgaande, moet worden aangenomen dat [gedaagde] reeds voor 70% van de beslagen producten (44/63) heeft aangetoond dat deze zijn uitgeput.
2.16.
Ten aanzien van de overige 30%, 19 van de 63 beslagen producten, voert [eiser] een aanvullend verweer. Zij betoogt dat deze producten geen onderdeel uitmaakten van de levering volgens de PPI-facturen, ‘
omdat de daarop aangebrachte AC-labels en codes niet zijn verstrekt aan de producent(en) die verantwoordelijk is (zijn) voor die producten zoals opgenomen in de [PPI-]facturen’. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is niet goed te begrijpen, laat staan controleerbaar, wat [eiser] hiermee bedoelt. Het had op zijn weg gelegen om toe te lichten welke precieze codes en gegevens niet overeenstemmen, in weerwil van het door [gedaagde] overgelegde bewijsmateriaal, en hoe die beweerdelijke discrepantie van AC-labels bij de producent(en) aan de door [gedaagde] opgevoerde
chain of titlein de weg staat. Dit heeft hij nagelaten. [eiser] betwist niet dat deze 19 AC-labels van haar afkomstig zijn, zodat het in ieder geval om originele Philipp-Plein-producten gaat, dit in tegenstelling tot zijn eerdere verklaringen dat sprake zou zijn van counterfeit.
2.17.
De rechtbank houdt het er dan ook voor – gelet op de sluitende chain of title van onder meer de seizoencodes - dat ook deze 19 producten onderdeel uitmaakten van de leverantie van PPI AG aan [de Eenmanszaak] en dat de aldus uitgeputte producten vervolgens zijn verkocht aan [gedaagde] . De rechtbank acht uitputting voor alle beslagen producten daarmee met een voldoende mate van zekerheid aangetoond.
2.18.
[eiser] wijst er terecht op dat [gedaagde] uitputting van de proefaankopen I en II niet expliciet heeft besproken. Proefaankoop I, te weten een wit T-shirt met seizoencode FW16HM340695 (vgl. tussenvonnis r.o. 2.4) is echter terug te vinden op de overlegde B-factuur van 4 juli 2016 (productnaam ‘
Twice’), welk product ook voorkomt op de PPI-facturen, zoals blijkt uit de door [gedaagde] ter onderbouwing van de uitputting overgelegde stukken. De rechtbank acht gelet hierop bewezen dat ook het product van proefaankoop I is uitgeput. Het witte poloshirt dat is aangekocht als proefaankoop II, is in verklaring III (vgl. tussenvonnis r.o. 2.11) in zodanig algemene termen omschreven, zonder vermelding van enige productnaam of -code, dat het niet goed mogelijk is om de herkomst daarvan met zekerheid vast te stellen. Dit komt voor risico van [eiser] . Gelet op het feit dat [gedaagde] 140 Philipp Plein-producten bij [de Eenmanszaak] heeft gekocht, acht de rechtbank het aannemelijk dat ook dit witte poloshirt onderdeel uitmaakte van die aankopen en ook dit product is uitgeput.
2.19.
In de conclusie van antwoord in reconventie heeft [eiser] , voor het geval sprake zou zijn ‘van legale parallelimport’, nog een beroep gedaan op (thans) art. 15 lid 2 UMVo. Ook wanneer ervan wordt uitgegaan dat hij dit beroep ook in dit geval bedoelt te doen, kan dit [eiser] niet baten. Hij voert aan dat hij een gegronde reden heeft om zich te verzetten tegen de verdere verhandeling van de beslagen producten omdat de toestand van de Philipp Plein- producten is gewijzigd dan wel verslechterd omdat de verpakking bij één paar schoenen geheel ontbreekt en bij een aantal andere producten beschadigingen zijn aangebracht op de plastic verpakkingen en wel op de plaats waar de EAN-codes normaal gesproken op die verpakkingen worden aangebracht. [gedaagde] betwist dat de toestand van de waar hierdoor is gewijzigd of verslechterd, nu de kwaliteit van de waar daardoor niet is aangetast. Met betrekking tot de ontbrekende schoenendoos heeft hij toegelicht dat er een lekkage is geweest waarbij de doos zodanig is beschadigd dat deze niet meer voor handen was ten tijde van de beslaglegging.
2.20.
Ter toelichting op de wijziging dan verslechtering van de toestand van de waar, heeft [eiser] een aanvullend proces-verbaal van deurwaarder 1 (de deurwaarder van [eiser] , zie tussenvonnis r.o. 2.7) overgelegd. Daarin is vermeld dat op de verpakkingen van twintig van de beslagen producten (genummerd 36 t/m 55) een sticker is verwijderd, hetzij een gat in de plastic verpakking is geknipt. Op de bijgevoegde foto’s zijn de verwijderingen niet of niet goed te zien. Voor de overige verpakkingen is de stelling van wijziging dan wel verslechtering niet onderbouwd, zodat voor die producten het beroep op een gegronde reden reeds daarom niet kan slagen. Naar het oordeel van de rechtbank vormen de gestelde aantastingen van de plastic verpakkingen van beslagen producten 36 t/m 55 (waarvan foto’s zijn overgelegd), voor zover al zichtbaar voor de beoogde eindgebruiker – gesteld noch gebleken is dat de producten met verpakking worden aangeboden –, geen wijziging of verslechtering van de waar, nu de herkomstfunctie en de reputatie van het merkproduct daarmee niet worden aangetast, althans dit is door [eiser] onvoldoende gemotiveerd gesteld. Datzelfde geldt voor het paar schoenen waarvan de verpakking ontbreekt. Van een gegronde reden in de zin van art. 15 lid 2 UMVo, is dan ook geen sprake.
Slotsom in conventie
2.21.
De slotsom van het voorgaande is dat [gedaagde] is geslaagd in het bewijs dat de producten door of met toestemming van [eiser] in de EER in de handel zijn gebracht en derhalve zijn uitgeput. De vorderingen in conventie zullen dan ook worden afgewezen.
en voorts reconventie
2.22.
De uitkomst in conventie brengt mee dat het beslag ten onrechte is gelegd en dat de vordering tot opheffing daarvan zal worden toegewezen.
2.23.
Ook de vordering van [gedaagde] tot vergoeding van de door hem ten gevolge van het beslag geleden en nog te lijden schade, te vermeerderen met wettelijke rente, zal, gelet op de onrechtmatigheid van het beslag, worden toegewezen. [eiser] heeft ten aanzien van de schade geen ander verweer gevoerd dan dat het beslag rechtmatig is. Over de omvang van de schade is niet, althans nauwelijks, gedebatteerd. De rechtbank zal de zaak dan ook verwijzen naar een schadestaatprocedure ter begroting van de schade.
proceskosten in conventie en reconventie
2.24.
[eiser] wordt in conventie en reconventie, als (overwegend) in het ongelijk gestelde partij, in de kosten veroordeeld. [gedaagde] vordert volledige proceskosten op de voet van art. 1019h Rv [3] , welke kosten hij heeft gespecificeerd tot een bedrag van 16.394,25 inclusief BTW en verschotten. De verschotten die onderdeel uitmaken van deze specificatie bedragen in totaal € 2.358,- (bestaande uit € 883,- aan griffierecht, € 25,- administratiekosten en € 1.450,- aan kosten bureau Edelhart). De opgevoerde advocaatkosten inclusief BTW bedragen derhalve in totaal € 14.036,25. Dit bedrag, waarvan de hoogte door [eiser] niet is bestreden, is lager dan het indicatietarief voor een zaak als deze [4] (waarbij de conventie en reconventie wegens samenhang samen worden genomen) en komt de rechtbank ook overigens niet onredelijk voor.
2.25.
Nu [gedaagde] geen verdeling heeft aangegeven van de advocaatkosten gemaakt in conventie en in reconventie zal de rechtbank, gezien het tussen partijen gevoerde debat, 80% van die kosten toerekenen aan de procedure in conventie en 20 % aan die in reconventie. De verschotten zijn volledig in de procedure in conventie gemaakt. De kosten van [gedaagde] in conventie komen daarmee in totaal op € 13.597,- ( 80% van € 14.036,25 = € 11.229,- aan advocaatkosten en € 2.358 aan verschotten). De proceskosten in reconventie worden vastgesteld op € 2.807,25 (20 % van € 14.036,25). Buitengerechtelijke kosten worden geacht te zijn verdisconteerd in de opgegeven proceskosten [5] , zodat hiervoor, nu [gedaagde] daarover niets nader heeft gesteld, geen aparte veroordeling volgt. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals in het dictum verwoord. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert. [6]

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 13.597,- , te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de veertiende dag na heden tot de dag van volledige betaling;
3.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
3.4.
heft het beslag op;
3.5.
veroordeelt [eiser] tot vergoeding van de schade, inclusief de wettelijke rente daarover, die [gedaagde] heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van het beslag, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3.6.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 2.807,25 te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de veertiende dag na heden tot de dag van volledige betaling;
3.7.
verklaart de uitspraak in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Kokke en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2020.

Voetnoten

1.Europese Economische Ruimte
2.In EP13 heeft [eiser] opgemerkt dat ‘OJYN’ in de seizoencode ‘PJYN’ moet zijn bij een aantal producten in het door [gedaagde] als productie GP8 overgelegde overzicht. Hier is kennelijk sprake van een verschrijving door [gedaagde] , nu [eiser] bij die producten verder vermeldt ‘OK/same supplier’.
3.Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
4.Een bodemzaak in de categorie ‘normaal’ in de zin van de Indicatietarieven in IE-zaken versie 1 april 2017
5.vgl. uitgangspunt 3 Indicatietarieven in IE-zaken
6.vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116