ECLI:NL:RBDHA:2020:3224

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5559
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering urgentieverklaring op basis van onjuiste aannames over woningtechnische staat en medische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk. Eiseres had verzocht om een urgentieverklaring vanwege medische problematiek, maar haar aanvraag werd door verweerder afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het GGD-advies, waarop de afwijzing was gebaseerd, berustte op onjuiste aannames over de technische staat van de woning en de relatie tussen de medische klachten van eiseres en haar huisvesting. Eiseres woonde met haar gezin in een eengezinswoning en klaagde over vochtproblemen die haar longklachten verergerden. De rechtbank concludeerde dat de woning niet technisch in orde was en dat er wel degelijk een relatie bestond tussen de medische klachten en de woning. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5559

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.G.A.M. van den Heuvel),
en

het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk, verweerder

(gemachtigde: P. van Haeften).

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiseres een urgentieverklaring te verstrekken.
Bij besluit van 2 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2020.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Hij is vergezeld van W. Nomen, medewerker van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk, en [A] , medewerker van de woningbouwvereniging Reeuwijk (de WBV).

Overwegingen

1.1.
Eiseres heeft op 22 februari 2019 verzocht om een urgentieverklaring wegens
medische problematiek. Ten tijde van haar aanvraag was zij met haar man, hun twee minderjarige kinderen (derde kind op komst) en haar meerderjarige zus woonachtig in een eengezinswoning met drie slaapkamers.
1.2.
In het GGD-advies van 3 april 2019 is vermeld dat er geen meningsverschil bestaat
over de medische situatie van eiseres. Eiseres is bekend met een chronische longstoornis, waarbij zij gevoeliger is voor allerlei prikkels/allergenen. Zij is onder behandeling van een medisch (verpleegkundig) specialist en adequaat ingesteld met inhalatiemedicatie. In het afgelopen jaar vond eenmaal een opname plaats. Eiseres klaagt over vochtproblematiek in de huidige woning, die van negatieve invloed zou zijn op haar medische klachten. In nauw overleg met de WBV zijn technische aanpassingen in de woning verricht en vocht- en ventilatieadviezen gegeven. De WBV heeft de woning technisch in orde bevonden. Ook zijn door de longverpleegkundige voorlichting en (sanerings)adviezen gegeven. Niet gebleken is dat de klachten van eiseres evident zijn toegenomen. Gesteld kan worden dat de medische problemen geen aantoonbare objectiveerbare relatie hebben met de woning. De GGD-arts concludeert dat er geen indicatie is voor een urgentieverklaring.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder geweigerd eiseres een urgentieverklaring te verstrekken, omdat er geen aantoonbare relatie is tussen haar medische klachten en huisvesting.
2. Bij het bestreden besluit is de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Het advies
van de commissie bezwaarschriften (de commissie) van 31 juli 2019 wordt daarbij gevolgd.
De commissie heeft overwogen dat verweerder zich mocht baseren op het GGD-advies. De door eiseres overgelegde brief van de verpleegkundig specialist Longgeneeskunde van
21 februari 2019 is vooral gericht op voorlichting, saneringsadvisering en de benodigde aanpassingen in de woning. Er is niet vermeld dat deze aanpassingen niet haalbaar zijn. De commissie acht van belang dat met inachtneming van de adviezen en het strategisch beleid van verweerder om de woning in 2023 te verduurzamen, er nog voldoende ruimte bestaat voor verbetering van de woning. De WBV heeft een muurvochtverwijderingsunit (Delta unit) en thermostaatknoppen geplaatst. De Delta unit toont een reductie van de vochtigheid in de woning. Daarnaast is geadviseerd de panelen en de brede vensterbanken bij de radiatoren te verwijderen. Ten overvloede overweegt de commissie dat de door eiseres ingebrachte foto’s van vochtmetingen met de hygrometer die door de WBV is verstrekt, aantoont dat er ondanks aanpassingen in de woningen nog wel vochtproblemen bestaan. Eiseres kan zich hiervoor wenden tot de huurcommissie.
3. Eiseres betwist de aanname dat de huidige woning technisch in orde is. De geadviseerde door de WBV uit te voeren aanpassingen, zoals het aanbrengen van een mechanische afzuiginstallatie, het aanbrengen van roosters in het dubbelglas op de begane grond, het aanbrengen van betere isolatie of het op korte termijn renoveren zijn niet uitgevoerd. Er zijn wel thermostaatknoppen geplaatst en er is op 21 juni 2017 een Delta unit geplaatst. De metingen van de Delta unit liepen tot 20 februari 2018. Recente metingen ontbreken. De standen van de hygrometer tonen een ruime overschrijding van de door het Longfonds geadviseerde waarde en zijn gemeten in de periode van december 2018 tot en met juni 2019, dus van ruim voor het bestreden besluit. Het GGD-advies berust op een onjuiste conclusie, nu eiseres niet hoeft aan te tonen dat de klachten evident zijn toegenomen. Nu de astmaproblematiek twee jaar nadat zij heeft geklaagd over de vochtigheid in de woning nog steeds aanwezig is, is het bestaan van de aantoonbare objectiveerbare relatie met de woning aangetoond.
4. De commissie heeft getoetst aan de Huisvestingsverordening Bodegraven-Reeuwijk 2015, maar verweerder stelt zich op het standpunt dat, gelet op de datum van het bestreden besluit, de Huisvestingsverordening Bodegraven-Reeuwijk 2019 (de Verordening) van toepassing is en dat de van toepassing zijnde bepalingen in de verordeningen in dit geval op hetzelfde neerkomen. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting meegedeeld zich hierin te kunnen vinden. De rechtbank gaat dan ook uit van de Verordening.
5. Een overzicht van de relevante wettelijke bepalingen is in de bijlage, die onderdeel is van deze uitspraak, opgenomen.
6.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling, uitspraak van 24 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:206), mag een bestuursorgaan, indien door een arts in zijn hoedanigheid van medisch deskundige aan een bestuursorgaan een medisch advies is uitgebracht, dit advies betrekken bij zijn beoordeling van een aanvraag, mits het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld.
6.2.
Het volgende is niet in geschil. De WBV heeft een Delta unit, voorzien van verschillende meetpunten, en thermostaatknoppen geïnstalleerd in de woning van eiseres. Eiseres heeft de gegeven adviezen om vochtigheid in de woning tegen te gaan opgevolgd. Dit betreft het verwijderen van de panelen en de brede vensterbanken bij de radiatoren, het zorgen voor langdurige en gelijkmatige verwarming door de thermostaat minimaal op 18 tot 200 C te zetten, het ventileren van de woonruimte en het gebruikmaken van optimale lichtinval door de gordijnen overdag open te laten. Uit de door eiseres overgelegde foto’s van de hygrometerstanden in de woning in de periode van december 2018 tot en met
juni 2019 blijkt dat sprake is van vochtpercentages variërend van 72% tot 86%.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat uit de gedingstukken niet blijkt dat, vóór de aanvraag werd beoordeeld door de GGD, de woning technisch in orde was verklaard.
Bij e-mailbericht van 9 januari 2020 heeft verweerder een meetrapportage van de WBV overgelegd, waaruit blijkt dat de Delta unit bij plaatsing op 21 juni 2017 aangaf dat het vochtgehalte in de muren 300 l/m3 bedroeg en dat dit bij de (laatste) controle op
20 februari 2018 was gedaald naar 28 l/m3. Heij heeft ter zitting meegedeeld dat de woning bij een dergelijk meetresultaat als ‘droog’ wordt beschouwd, dat de Delta unit werkt en dat dan geen controle meer nodig is. De maatregelen van de WBV waren gericht op het verminderen van bouwvocht. Dit is anders dan woonvocht, waar de WBV geen invloed op heeft. Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat in een woning die technisch in orde is, nog steeds een hoge luchtvochtigheid kan ontstaan. Bewonersgedrag moet er in dat geval voor zorgen dat de waarden omlaag gaan. Heij heeft ter zitting voorts meegedeeld dat de kruipruimte vochtig en koud is. De kruipruimte van een woning wordt beschouwd als buitenruimte, omdat dit open verbindingen met buiten heeft en dit niet behoort tot het stookgedeelte. De woning heeft alleen dakisolatie en geen spouwmuurisolatie. Alleen de woonkamer heeft dubbelglas. De overige kamers hebben enkelglas, daar ontstaat condensvorming. Bij een woning met een houten kruipruimtevloer, zoals hier aan de orde, wordt geen mechanische afzuiginstallatie geplaatst. Er wordt eerder geprobeerd om overdruk te creëren, in plaats van het aanzuigen van buitenlucht en lucht uit de kruipruimte. De woning wordt nog rigoureus gerenoveerd. Het doel is om de woning op energielabel B, bijna energieneutraal, te krijgen. De planning van de renovatie start in 2023, maar dit kan nog niet worden gezegd van de uitvoering van de renovatie, aldus Heij. Eiseres heeft ter zitting nog uiteengezet dat de vloer van de woning erg koud is en dat, nu de houten vloer niet geïsoleerd is, kou en vocht vanuit de kruipruimte omhoog komt. Dit kan mede de oorzaak zijn van de hoge hygrometerstanden. Verweerder en Heij hebben dit niet betwist.
6.4
De rechtbank is, gelet op het verhandelde ter zitting, van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat de woning van eiseres ten tijde in geding technisch in orde is. Niet in geschil is dat eiseres de gegeven adviezen heeft opgevolgd. Derhalve kan niet zonder meer worden gezegd dat de hoge hygrometerstanden alleen verband houden met woonvocht. Uit het voorgaande volgt dat bij het GGD-advies is uitgegaan van een onjuiste aanname. Voorts is in dit advies uitgegaan van een ander onjuist uitgangspunt. Het gaat er niet om of de klachten van eiseres al dan niet evident zijn toegenomen, maar om de vraag of de medische klachten een aantoonbare objectiveerbare relatie hebben met de woning. Gelet op alle omstandigheden kan in dit geval niet worden gezegd dat die vraag niet bevestigend kan worden beantwoord. De conclusie in het GGD-advies is dan ook niet zorgvuldig en inzichtelijk tot stand gekomen. De afwijzing van de aanvraag berust op dit GGD-advies, als gevolg waarvan ook het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert. De rechtbank ziet geen aanleiding om gebruik te maken van de in artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gegeven bevoegdheid.
7. Het beroep dient gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.100,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen bij de hoorzitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.100,-.
Deze uitspraak is gedaan op 31 maart 2020 door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Huisvestingsverordening Bodegraven-Reeuwijk 2019 (de Verordening)

Artikel 2, voor zover hier van belang:
1. Woonruimte van verhuurders met een huurprijs beneden de huurtoeslaggrens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag mag enkel voor bewoning door een huishouden in gebruik worden genomen of gegeven als daarvoor een huisvestingsvergunning is verleend.
Artikel 7, voor zover hier van belang:
1. Voor de in artikel 2 aangewezen categorieën woonruimte wordt bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang gegeven aan woningzoekenden waarvan door urgentietoekenning is aangetoond dat voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is.
Artikel 8
Voor het verlenen van een urgentieverklaring gelden de volgende randvoorwaarden:
a. de woningzoekende is ingezetene van de gemeente dan wel economisch of maatschappelijk gebonden aan de gemeente (met uitzondering van de woningzoekenden als bedoeld in artikel 9 categorie A, B en C) óf de woningzoekende is voor het voorzien in de dringend noodzakelijke behoefte aan woonruimte uitsluitend aangewezen op de gemeente;
b. de woningzoekende is ingeschreven in het door de verhuurder gehanteerde woonruimteverdeelsysteem;
c. de woningzoekende bevindt zich in een acute persoonlijke woongerelateerde noodsituatie, waarin het noodzakelijk is om binnen zes maanden te verhuizen. Dit geldt niet voor een urgentie op grond van volkshuisvestelijke indicatie (artikel 9 categorie N);
d. de noodsituatie is ontstaan buiten verwijtbare schuld van de woningzoekende;
e. de noodsituatie is niet door de woningzoekende op eigen kracht binnen zes maanden op te lossen;
f. de woningzoekende is voor het oplossen van de noodsituatie expliciet aangewezen op zelfstandige woonruimte, en
g. de woningzoekende heeft een belastbaar huishoudinkomen van maximaal 1,25 keer de inkomensgrens bedoeld in artikel 16, lid 1a, van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015. Dit geldt niet voor een urgentie op grond van volkshuisvestelijke indicatie (artikel 9 categorie N).
Artikel 9, voor zover hier van belang:
Een urgentieverklaring kan alleen worden afgegeven aan woningzoekenden die vallen in één van de volgende categorieën:
D. medische problematiek
Woningzoekenden met een medische problematiek die verband houdt met woonruimte. De urgentie wordt zonder verdere beoordeling verleend indien aan de woningzoekende in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 een verhuiskostenvergoeding wegens ontoereikende huisvesting is toegekend. In alle andere gevallen beoordeelt een onafhankelijke medische instantie de medische situatie.