ECLI:NL:RBDHA:2020:3291
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van een frauduleus verkregen verblijfsvergunning na intern onderzoek door de IND
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de intrekking van een verblijfsvergunning. De eiser had op 12 december 2016 een verblijfsvergunning regulier verkregen, die was verleend op basis van artikel 8 van het EVRM. Echter, na een intern onderzoek door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) naar mogelijke frauduleuze afgifte van verblijfsvergunningen, werd vastgesteld dat er onregelmatigheden waren in het dossier van de eiser. De IND had in 2018 een onderzoek gestart naar een individuele medewerker, waarbij 16 zaken naar voren kwamen die kenmerken vertoonden van onregelmatigheden. De rechtbank oordeelde dat de IND voldoende bewijs had geleverd voor de intrekking van de verblijfsvergunning op grond van artikel 19 in samenhang met artikel 18 van de Vreemdelingenwet. De eiser kon de bevindingen van de IND niet weerleggen en had geen bijzondere feiten of omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigden dat de vergunning niet zou worden ingetrokken. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat de beginselen van rechtszekerheid en vertrouwen niet in de weg stonden aan de intrekking van de verblijfsvergunning.