ECLI:NL:RBDHA:2020:3357

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
13 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6020
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kosten van bestuursdwang in het omgevingsrecht en de onderhoudsplicht van de eigenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland. De eiser, eigenaar van een perceel met drie sloten, is door verweerder aangesproken op zijn onderhoudsplicht. Verweerder had op 23 april 2019 de kosten van bestuursdwang, ten bedrage van € 1.278,38, bij eiser in rekening gebracht, omdat hij geen onderhoud had gepleegd aan de sloten. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 26 februari 2020 heeft eiser aangevoerd dat het onderhoud onbegonnen werk is, omdat de sloot droog staat en de planten sneller groeien. Hij betoogde dat het niet eerlijk is dat zijn buren wel op de sloten kunnen lozen, maar niet verantwoordelijk zijn voor het onderhoud. De rechtbank overweegt dat bestuursdwang en kostenverhaal als regel samengaan, en dat de kosten in beginsel voor rekening van de overtreder komen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit onredelijk maken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem geen verwijt kan worden gemaakt voor het niet onderhouden van de sloten. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht de kosten van bestuursdwang heeft vastgesteld en deze op eiser heeft verhaald. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6020

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland,

(verweerder gemachtigde: drs. J.R. van der Heide),

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de kosten van bestuursdwang in verband met het verwijderen van waterplanten uit sloten waarvoor eiser onderhoudsplichtig is ten laste van eiser gebracht, ten bedrage van € 1.278,38.
Bij besluit van 20 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, alsmede door [A] en [B] .

Overwegingen

1.1
Eiser is eigenaar van het perceel [adres] , te [plaats] . Het perceel is kadastraal bekend als [kadastraal nummer] . Op danwel aan het perceel liggen drie sloten.
1.2
Begin november 2018 is tijdens de najaarsschouw 2018 geconstateerd dat eiser in strijd met de op hem rustende verplichting geen onderhoudswerkzaamheden had verricht aan deze drie sloten. Bij brief van 27 november 2018 heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld om vóór 12 december 2018 alsnog aan de onderhoudsplicht te voldoen. Bij brief van 21 december 2018 heeft verweerder eiser bestuursdwang aangezegd en hem een termijn tot 14 januari 2019 gegeven om de werkzaamheden alsnog te verrichten.
1.3
Bij besluit van 24 januari 2019 heeft verweerder eiser de last onder bestuursdwang dat hij uiterlijk 1 februari 2019 alsnog het onderhoud van het water en/of de oever uit te voeren. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 januari 2019 waardoor de last onder bestuursdwang in rechte is komen vast te staan.
2. Omdat bij de controle op 5 februari 2019 is gebleken dat eiser de onderhoudswerkzaamheden niet had verricht, heeft verweerder bestuursdwang toegepast en zelf de werkzaamheden laten verrichten. Met het primaire besluit heeft verweerder overeenkomstig artikel 5:25, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de kosten van bestuursdwang ten bedrage van €1.278,38 bij eiser in rekening gebracht. Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Eiser heeft aangevoerd dat het onderhoud onbegonnen werk is omdat de sloot droog staat, waardoor de planten veel sneller groeien. Verweerder heeft aangegeven daar in het nieuwe beleid rekening mee te houden en de onderhoudsplicht te verlichten, aldus eiser. Hij begrijpt daarom niet dat er kostenverhaal wordt toegepast. Daarnaast vindt eiser het niet eerlijk dat zijn buren wel op de sloten kunnen lozen, maar kennelijk niet verantwoordelijk zijn voor het onderhoud daarvan. Volgens eiser heeft verweerder de kosten enkel bij hem en niet bij de buren in rekening gebracht.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
In het eerste lid van artikel 5:25, van de Awb is neergelegd dat bestuursdwang en kostenverhaal als regel samengaan. Het tweede lid bepaalt dat de last vermeldt in hoeverre de kosten ten laste van de overtreder zullen worden gebracht. Ingevolge het zesde lid stelt het bestuursorgaan de hoogte van de verschuldigde kosten vast.
4.2
De hoofdregel is dat toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen lasten behoren te komen. Zoals de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 december 2012 ECLI:NL:RVS:2012:BY6748) volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling dat voor het maken van een uitzondering onder meer aanleiding kan bestaan indien de aangeschrevene ten aanzien van de ontstane situatie geen verwijt valt te maken of bij het ongedaan maken van de met het recht strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat de kosten in redelijkheid niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene behoren te komen.
4.3
Deze situatie doet zich thans niet voor. Ter zitting is gebleken dat verweerder alleen bestuursdwang heeft toegepast ten aanzien van sloten waarvoor eiser onderhouds-plichtig is. Voor de sloot aan de voorzijde van het perceel van eiser is eiser voor de helft onderhoudsplichtig. Voor de andere helft is de gemeente aangeschreven. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat de zijsloot volledig op het perceel van eiser gelegen is, gelet op de plaatsing van het hek, zodat eiser daarvoor als enige de onderhoudsplicht draagt. Eiser heeft geen objectiveerbare en verifieerbare stukken ingebracht die aan deze toelichting doen twijfelen en deze evenmin ter zitting draagkrachtig bestreden. Daarmee staat vast dat van een onjuiste toedeling van de onderhoudsplicht geen sprake is. Verder staat vast dat verweerder eiser na de najaarsschouw meerdere keren heeft gewezen op zijn onderhoudsplicht. Dit heeft er niet toe geleid dat eiser alsnog de sloten naar behoren heeft schoongemaakt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hem daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Dat de bezwaaradviescommissie verweerder heeft voorgesteld:
“om te onderzoeken of deze kennelijk al langer bestaande situatie voor eiser en mogelijk voor anderen in een vergelijkbare situatie kan worden verlicht”betekent niet dat eiser geen verwijt kan worden gemaakt. Het betreft slechts een aanbeveling om onderzoek te doen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat dit gezien moet worden in het licht van de opstelling van een gebiedsplan vanwege de komst van een nieuwbouwwijk. In dit gebiedsplan zou de situatie van eiser kunnen worden meegenomen. Ook het feit dat verweerder bij de herziening van de Legger zal onderzoeken of de onderhoudsplicht van eiser verlicht kan worden, betekent niet dat eiser zelf het recht toekomt om op voorhand niet meer te voldoen aan de op hem rustende onderhoudsplicht. Evenmin is sprake van het geval dat vanwege het algemeen belang de kosten in redelijkheid niet (geheel) voor rekening van eiser kunnen komen. Dat eiser het veel werk vindt om de sloten te onderhouden, is van een andere orde.
4.4
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2019 ECLI:NL:RVS:2019:2562, overweegt de rechtbank dat een belanghebbende in de procedure tegen de kostenverhaalsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren kan brengen die hij tegen de last onder bestuursdwang naar voren had kunnen brengen. Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen indien evident is dat er geen overtreding is gepleegd en/of betrokkene geen overtreder is. De door eiser gestelde onredelijkheid van de onderhoudsplicht is geen uitzonderlijk geval in de hiervoor bedoelde zin.
4.5
Voorts is door eiser niet onderbouwd dat de kosten van de toegepaste bestuursdwang onjuist of onredelijk hoog zijn.
4.6
Gezien het bovenstaande heeft verweerder terecht de kosten van bestuursdwang vastgesteld op € 1.278,38 en deze kosten in redelijkheid op eiser kunnen verhalen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 14 april 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitspraakzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.