Uitspraak
Datum uitspraak: 24 juli 2019
BESTUURSRECHTSPRAAK
elenhorstd van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
Raad van State
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin het college van burgemeester en wethouders van Opmeer de invordering van een dwangsom van € 25.000,00 heeft opgelegd. De dwangsom was opgelegd omdat [appellante] niet had voldaan aan een last om het gebruik van een recreatieverblijf voor permanente bewoning door [persoon A] te beëindigen. Het college heeft vastgesteld dat [appellante] het recreatieverblijf van eind januari 2017 tot medio maart 2017 heeft laten gebruiken door [persoon A]. [appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen de invordering, maar de rechtbank heeft dit ongegrond verklaard. In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom niet onherroepelijk is geworden en dat het college haar ten onrechte niet heeft gehoord voordat tot invordering werd overgegaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college terecht is overgegaan tot invordering van de dwangsom. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de vaststelling van de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de verbeurte van de dwangsom voldoende zijn onderbouwd. De Afdeling concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.