ECLI:NL:RBDHA:2020:3515
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsrecht op basis van afhankelijkheidsverhouding en zorg- en opvoedtaken
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een verblijfsaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Marokkaanse man, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van artikel 20 van het VWEU, omdat hij een minderjarig Nederlands kind heeft. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat eiser niet voldoende zorg- en opvoedtaken verricht en dat er geen zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat tussen hem en zijn kind dat het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de EU te verlaten bij weigering van het verblijfsrecht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedtaken voor zijn zoon verricht. Eiser heeft weliswaar een ouderschapsplan overgelegd, maar dit bevat geen relevante afspraken voor de huidige situatie. De rechtbank heeft ook de verklaringen van de basisschool en de moeder van het kind in overweging genomen, maar deze gaven onvoldoende bewijs voor de gestelde afhankelijkheid en zorgrelatie. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou worden de EU te verlaten.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.