uitspraak buiten zitting
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.7571
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-
nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Ebes), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
Eiser voert aan dat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft in Italië problemen ondervonden bij het verkrijgen van medische zorg voor zijn lichamelijke klachten. Hij had daarvoor
een bewijs van verblijf nodig, waarvan hij afhankelijk was van de kampbeheerder. Eiser heeft het bewijs niet verkregen en heeft zich hierover beklaagd bij de autoriteiten, maar werd niet geholpen. Eiser voert aan dat zijn verklaringen worden ondersteund met de informatie in het AIDA rapport van 16 april 2019 en het rapport van SFH/OSAR van 21 januari 2020, omdat daarin wordt aangegeven dat lokale gezondheidsbeheerders weigeren
om asielzoekers in te laten schrijven vanwege het ontbreken van bewijs van 'residenza'. Ook blijk uit het rapport dat toegang tot de gezondheidszorg in de praktijk sowieso beperkt is.
Eiser vreest bij terugkeer naar Italië opnieuw problemen te zullen ondervinden bij het verkrijgen van toegang tot medische zorg. Eiser is bij het ziekenhuis gezien vanwege een uitstekende rib. Ook heeft hij maagklachten, waarvoor medicatie is voorgeschreven.
Ter onderbouwing van zijn medische klachten heeft eiser zijn patiëntendossier overgelegd. Eiser voert verder aan dat uit het rapport van SFH/OSAR volgt dat Dublinclaimanten bij terugkeer naar Italië het recht op herhuisvesting verliezen, als zij eerder werden ondergebracht in een eerste- of tweedelijnsopvangcentrum in Italië. De prefectuur kan de opvangvoorziening intrekken als de persoon zonder voorafgaande kennisgeving afwezig is geweest in het centrum. Nu hij terugkeert uit Nederland en dus aantoonbaar zonder kennisgeving afwezig is geweest, is dit risico zeer reëel.
Eiser voert tot slot aan dat Italië zwaar is getroffen door het coronavirus, wat mogelijk gevolgen kan hebben voor de opvang en gezondheidszorg voor asielzoekers. Verweerder dient daarom de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen, dan wel te onderzoeken of de drempel uit het Jawo-arrest ten gevolge van het coronavirus wordt overschreden.
Verweerder heeft dit ten onrechte nagelaten.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen zal nakomen en dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet zo is. De rechtbank is van oordeel dat eiser hier niet in is geslaagd.
5. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 19 december 20181 is geoordeeld dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië nog steeds kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Recent heeft de ABRvS diverse malen bevestigd dat ten aanzien van Italië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan.2 De rechtbank ziet in de landeninformatie waarnaar eiser heeft verwezen geen aanleiding om anders te oordelen dan de ABRvS heeft gedaan in de hiervoor aangehaalde uitspraken.
6. De rechtbank overweegt daarbij dat de genoemde rapporten, voor zover de ABRvS deze informatie niet reeds in haar uitspraken in de beoordeling heeft betrokken, geen wezenlijk ander beeld schetsen van de situatie van asielzoekers in Italië dan de informatie die de ABRvS bij haar oordeel heeft betrokken. Eiser heeft met de door hem geschetste gang van zaken met betrekking tot de opvang en de medische voorzieningen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de aangevoerde tekortkomingen zodanig zijn dat daaraan de conclusie moet worden verbonden dat Italië niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet. De verwijzing naar onder meer het Jawo- arrest en het SFH/OSAR-rapport van 21 januari 2020 is, zonder onderbouwing met stukken die eiser persoonlijk betreffen, daarvoor onvoldoende. Laatstgenoemd rapport schetst geen wezenlijk ander beeld van de situatie dan waarvan de ABRvS in haar uitspraken uit is gegaan. Het geeft onder andere een beschrijving van de wettelijke status van Dublinterugkeerders na hun overdracht aan Italië en de voor hen beschikbare opvangfaciliteiten. Hoewel uit deze beschrijving blijkt dat er tekortkomingen zijn, kan naar