1.3Verweerder heeft zijn onderzoeksbevindingen vastgelegd in een rapport van 5 maart 2019.
2. Verweerder heeft aan het primaire besluit I het volgende ten grondslag gelegd. Uit het onderzoek blijkt dat in de onderzochte periode op de bankrekening van eiser op 21 december 2018 eenmaal een kasstorting heeft plaatsgevonden door eiser zelf, ten bedrage van € 880,--. Deze storting moet worden aangemerkt als inkomen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw en als inkomen in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Pw. Een bedrag van € 312,04 moet worden teruggevorderd. Door de storting niet te melden, heeft eiser zijn inlichtingenplicht geschonden.
3. Bij het primaire besluit II heeft verweerder de aanvraag van eiser om een individuele inkomenstoeslag voor 2019 afgewezen, op de grond dat de inkomsten van eiser in de maand december 2018 boven de voor hem geldende bijstandsnorm lagen. Als gevolg daarvan had hij in de referteperiode geen ononderbroken netto inkomen tot 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm en was geen sprake van een langdurig laag inkomen.
4. In de bestreden besluiten I en II heeft verweerder zijn beslissingen gehandhaafd.
5. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank hierna eerst het beroep tegen bestreden besluit I bepreken.
6. Eiser is het met de intrekking en terugvordering niet eens. Hij heeft aangevoerd dat voor hem vanwege reumatoïde artritis sinds 2018 door de arbeidsdeskundige van het UWV een urenbeperking van 20 uur per week (maximaal 4 uur per dag) is bepaald. Door zijn opleidingsniveau werd ook vastgesteld dat eiser niet in staat is om het minimumloon te verdienen met 20 uur werk per week. Zoals afgesproken met het UWV werkt eiser 20 uur per week via een uitzendbureau; dat inkomen wordt door verweerder aangevuld tot de bijstandsnorm. In december 2018 heeft eiser 880 euro in munten van 2 euro op zijn rekening gestort die hij in de loop van de jaren had gespaard, deze hield hij over van boodschappen (wisselgeld). In maart 2019 had eiser bij verweerder een afspraak met zijn inkomensconsulent waar hij zijn bankafschriften moest laten zien. Daar kwam uit dat hij deze storting had gedaan. Er werd hem gevraagd hoe hij aan dat geld kwam. Eiser vertelde dat het van spaargeld afkomstig was, wat hij van boodschappen overhield en in een pot bewaarde. Zijn inkomensconsulent vroeg of eiser een bewijs van storting had. Dat had hij niet meer. Toen is eiser naar de bank gegaan en met veel moeite heeft eiser alsnog een bewijs kunnen regelen. Dat heeft eiser overhandigd bij de gemeente. Later werd eiser gezegd dat het niet voldoende was, want het kon zijn dat het geld van inkomsten, gokken of iets dergelijks kon zijn. Toen is eiser gekort op zijn bijstandsuitkering en is de individuele inkomenstoeslag geweigerd. Bij de mondelinge behandeling in bezwaar werd eiser gevraagd of hij de bonnetjes van de boodschappen die hij toen had gedaan nog had zodat hij kon aantonen dat het om wisselgeld ging of dat hij een foto had van zijn spaarpot. Het oordeel van de commissie was dat de gemeente gelijk had. In dit geval krijgt eiser het gevoel dat hij schuldig is zolang hij niet zijn onschuld kan bewijzen en dat hij niets meer mag sparen. Zelf is hij in 5 jaren niet op vakantie geweest, maar hij krijgt wel vakantiegeld; dan kan je toch wat opzij zetten, aldus eiser.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit verwezen naar het advies van de Commissie Bezwaarschriften Westland (Commissie), dat integraal is overgenomen. Aangezien in het beroepschrift geen nieuwe feiten of argumenten naar voren gebracht worden, heeft verweerder bij wijze van verweerschrift en om herhaling te voorkomen naar de op de zaak betrekking hebbende stukken verwezen.
3. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Pw worden tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In artikel 32 is vermeld wat onder inkomen wordt verstaan.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw vordert het college de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
4. Uit de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) blijkt het volgende. Kasstortingen op een bankrekening van een bijstandontvanger worden in beginsel als middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw beschouwd. Ook eenmalig ontvangen betalingen kunnen als inkomen worden aangemerkt. Bij kasstortingen is sprake van contante bedragen waarvan de herkomst en daarmee de inkomensbron in beginsel onduidelijk is. Indien het bedrag van de kasstorting kan worden aangewend voor de voorziening in het levensonderhoud, moet het bedrag daarom in beginsel worden aangemerkt als inkomen. Het ligt dan op de weg van de betrokkene om aannemelijk te maken dat geen sprake is van inkomen. De Commissie (en dus verweerder) heeft op deze rechtspraak gewezen.
5. Tegen de achtergrond van de in 4 genoemde rechtspraak overweegt de rechtbank het volgende.