ECLI:NL:RBDHA:2020:3953

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
30 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3383
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om extra uren rechtsbijstand in strafzaak afgewezen wegens gebrek aan juridische en feitelijke complexiteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 april 2020, betreft het een verzoek van eiser om toekenning van 59 extra uren rechtsbijstand in een strafzaak. Eiser had eerder een aanvraag ingediend, die door het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand was afgewezen. De rechtbank behandelt de vraag of de zaak juridisch en feitelijk complex genoeg is om extra uren toe te kennen. Eiser stelt dat de zaak, die betrekking heeft op brandstichting, een omvangrijk dossier van 600 pagina's bevat en dat er meerdere getuigenverhoren hebben plaatsgevonden. Eiser betoogt dat de juridische en feitelijke complexiteit van de zaak niet binnen de forfaitaire tijdsgrens kan worden behandeld.

De rechtbank overweegt dat verweerder bij de beoordeling van de complexiteit beoordelingsvrijheid toekomt en dat de toetsing door de rechtbank terughoudend dient te zijn. De rechtbank concludeert dat de geschetste feiten en omstandigheden in deze specifieke strafzaak geen aanleiding geven voor het oordeel dat sprake is van bijzondere rechtsvragen of een feitelijke en juridische complexiteit die extra uren rechtvaardigt. De rechtbank wijst erop dat de afwijzing van het verzoek om extra uren door verweerder deugdelijk is gemotiveerd en dat de aangevoerde omstandigheden onvoldoende zijn om de aanvraag om extra uren toe te wijzen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/3383

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Lintz),
en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: G. van Dort).

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om toekenning van 59 extra uren rechtsbijstand ten behoeve van een strafzaak van [A] afgewezen.
Bij besluit van 1 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het namens eiser ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2020. Eiser is niet verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 8 oktober 2019 een verzoek ingediend om, in aanvulling op de forfaitaire tijdsbesteding van 24 uren, vergoeding van 59 extra uren in een strafzaak aangaande een verdenking van brandstichting. In dit verzoek heeft eiser aangegeven dat het een overgenomen en omvangrijke zaak betreft, die extra tijdsbesteding vergt. Eiser voert daarbij aan dat het een dossier van 600 pagina’s betreft, waarbij vier bewerkelijke getuigenverhoren hebben plaatsvonden en een grote hoeveelheid aan beelden en geluidsbanden diende te worden uitgeplozen. Daarnaast ontkent eisers cliënt het plegen van de brandstichting en hebben er meerdere (pro forma) zittingen plaatsgevonden. Gelet hierop is sprake van juridische en feitelijke complexiteit, waardoor niet verwacht kan worden dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire grens kan worden verleend.
1.1
Bij primair besluit heeft verweerder dit verzoek afgewezen omdat niet is gebleken dat de zaak zodanig juridisch en/of feitelijk complex is dat daardoor toekenning van extra uren wordt gerechtvaardigd. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd, onder verwijzing naar het advies van de Commissie voor Bezwaar van de Raad voor Rechtsbijstand (de Commissie) van 19 april 2019. Daarin is – kort gezegd – aangegeven dat ten aanzien van de aanvraag niet is gebleken dat er sprake was van een feitelijk of juridisch complexe zaak, waarvan de behandeling in redelijkheid niet binnen de toegestane uren heeft kunnen plaatsvinden. Verweerder verwijst daarbij naar zijn Werkinstructies extra uren, voorheen de Leidraad bewerkelijke zaken van december 2008, waarin de werkwijze betreffende het toekennen van extra uren is vermeld.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van juridische en feitelijke complexiteit. Hoewel het advies waarop het bestreden besluit is gebaseerd helder is geschreven en geen feitelijke onjuistheden bevat, wringt de conclusie van het advies.
Zo is zonder nadere motivering geconcludeerd dat de aangevoerde omstandigheden ook in onderling verband niet tot het oordeel leiden dat de zaak feitelijk en/of juridisch complex is. De veelheid van argumenten, die op zichzelf beschouwd wellicht niet krachtig genoeg zijn, dienen tot het totaaloordeel te leiden dat sprake is van een zaak die zodanig bewerkelijk is dat deze redelijkerwijs niet binnen het forfait kan worden voltooid. Dat een forfaitair systeem met zich meebrengt dat het werk in het ene geval in minder uren en in het andere geval in meer uren dan het aantal uren dat wordt vergoed, kan worden afgerond, volstaat niet als de motivering voor de conclusie dat de aangevoerde omstandigheden ook in onderling verband van onvoldoende gewicht zijn. In dit geval zijn tien keer zoveel uren besteed dan dat er zijn vergoed. Dit kan niet worden afgedaan met de stelling dat dit inherent is aan een forfaitaire systeem.
Daarnaast is het advies van de Commissie te kort door de bocht gelet op de formalistische insteek. Eiser wijst erop dat een opvolgingsvergoeding in zaken zoals onderhavige zaak geen realistische compensatie biedt. Formeel gezien is het juist dat opvolging niets zegt over de complexiteit. Een materieel gevolg is echter dat verweerder met dit beleid rechtstreeks inbreuk maakt op het recht op vrije advocaatkeuze (artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)). Dat het dossier reeds door een andere advocaat is bestudeerd, maakt niet dat de bestudering van het dossier door diens opvolger niet ‘doelmatig’ is of kan zijn. Doelmatige tijdsbesteding dient te worden vergoed.
Ten slotte stelt eiser zich op het standpunt dat het advies ongenuanceerd is. Hoewel op zichzelf getuigenverhoren geen reden zijn om een zaak bewerkelijk te achten, is verweerder er in dit geval ten onrechte aan voorbij gegaan dat er aanwijzingen waren dat er leugens waren verkondigd bij de politie door de getuigen, er sprake was van verborgen agenda’s, motieven en verhoudingen waarvan het moeilijk was om deze bloot te leggen en dat het uitluisteren van de tapegesprekken zeer tijdrovend was. Dit maakte dat de onderhavige verhoren een uiterst bewerkelijke voorbereiding nodig hadden.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij de beantwoording van de vraag of een zaak feitelijk of juridisch complex is beoordelingsvrijheid toekomt. De toetsing door de rechtbank van het standpunt van verweerder over de feitelijke of juridische complexiteit van de zaak dient daarom terughoudend te zijn (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 11 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3445).
4.2
Verweerder hanteert als beleidskader voor de toekenning van extra uren de “Werkinstructies extra uren”. Volgens dit beleid – voor zover nu relevant – moet onder het begrip doelmatig, uitgaande van de nota van toelichting bij het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr) worden verstaan:
a. de zaak moet een zodanig karakter hebben dat de behandeling ervan in redelijkheid niet binnen de tijdsgrens heeft kunnen plaatsvinden;
b. (…).
Volgens het beleid kan bewerkelijkheid van een zaak worden aangenomen, indien er een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex is, waardoor niet verwacht kan worden dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire grens kan worden verleend.
Feitelijke complexiteit moet objectief vast te stellen zijn in vergelijking met een soortgelijke zaak en kan bijvoorbeeld blijken uit uitvoerige inhoudelijke correspondentie, een bijzonder en/of langdurig procesverloop met een groot aantal zittingen of noodzakelijk overleg met deskundigen.
Verweerder voert in aanvulling op deze algemene werkinstructie het aanvullend beleid ‘Extra uren in strafrechtzaken’ waarin onder punt 2 specifiek de feitelijke complexiteit nader is ingevuld. Verweerder beoordeelt de feitelijke complexiteit in een strafzaak aan de hand van de volgende omstandigheden:
1. de omvang van het dossier in relatie tot het aandeel dat de verdachte daarin heeft;
2. de omvang van de getuigenverhoren en de daarmee gelijkgestelde werkzaamheden, zoals descente en Osloconfrontatie;
3. de omvang en aard van de feiten op de dagvaarding;
4. de proceshouding van verdachte en medeverdachten;
5. de hoeveelheid zittingen waarop de zaak inhoudelijk wordt behandeld;
6. de grootschalige inzet van het opsporingsapparaat;
7. de tenlastelegging, lidmaatschap van een criminele organisatie;
8. strafverzwarende omstandigheden.
Een strafzaak kan volgens dit beleid feitelijk complex zijn, als drie of meer van de bovenstaande omstandigheden van toepassing zijn. Het is aan de advocaat om dit te motiveren en aannemelijk te maken. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling wordt bovenstaand beleid niet onredelijk geacht (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 juli 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ4097).
5. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de onderliggende zaak feitelijk en/of juridisch zodanig complex is dat niet verwacht kan worden dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire grens kan worden verleend, waardoor tot toekenning van de 59 extra uren voor rechtsbijstand aan eisers cliënt dient te worden overgegaan.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de geschetste feiten en omstandigheden in deze specifieke strafzaak geen aanleiding geven voor het oordeel dat sprake is van bijzondere rechtsvragen met de behartiging waarvan veel meer tijd dan gemiddeld gemoeid is of van een feitelijke en juridische complexiteit. Verweerder heeft dit naar het oordeel van de rechtbank deugdelijk gemotiveerd en de aangevoerde omstandigheden voldoende meegewogen.
5.2
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het strafbare feit waarvan eisers cliënt wordt verdacht (brandstichting) gelet op de aard en de feiten in de dagvaarding in onderhavig geval niet als juridisch of feitelijk complex dient te worden gekwalificeerd. Niet is gebleken van een bijzondere rechtsvraag die zich zelden in dergelijke procedures voordoet.
Daarnaast zijn de omvang van het dossier van circa 600 pagina’s (bezien in relatie tot strafdossiers in zaken die gemiddeld genomen op meervoudige kamers dienen), de verschillende tapverslagen en verhoren van de cliënt van eiser en medeverdachten en/of getuigen en de ontkennende verklaring van de cliënt en medeverdachten en/of getuigen onvoldoende om complexiteit van de strafzaak aan te nemen. Deze omstandigheden kunnen ingevolge het beleid van verweerder een rol spelen bij het vaststellen van de bewerkelijkheid van de zaak, maar zijn op zichzelf onvoldoende om de aanvraag om extra uren toe te wijzen. Daarbij is door verweerder voor het bijwonen van getuigenverhoren ingevolge artikel 17 van de Bvr 2000 een forfaitaire toeslag toegekend van één punt per getuigenverhoor, hetgeen niet door eiser wordt betwist.
Verder heeft verweerder zich ten aanzien van de werkzaamheden die betrekking hebben op de voorlopige hechtenis van eisers cliënt op het standpunt mogen stellen dat deze werkzaamheden niet uitzonderlijk van aard zijn. Daarbij is voor deze werkzaamheden door verweerder ingevolge artikel 16 van de Bvr 2000 een forfaitaire toeslag van twee punten toegekend, hetgeen niet door eiser wordt betwist.
Dat een regiezitting heeft plaatsgevonden leidt evenmin tot een ander oordeel, nu voor de hoeveelheid zittingen waarop de zaak inhoudelijk is behandeld die de gemachtigde van eiser heeft bijgewoond na de eerste zitting een toeslag van twee punten is toegekend.
5.3
Voorts is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de omstandigheid dat de zaak is overgenomen door een andere advocaat geen extra uren rechtvaardigt. Zo is de indiener van de aanvraag niet gehouden om alle door zijn voorganger bestede uren te vergoeden en zelf genoegen te nemen met het mindere. De vergoeding dient pro rato te worden verdeeld tussen de advocaten na afloop van de zaak. Daarbij is door verweerder in onderhavig geval een opvolgingstoeslag toegekend, hetgeen niet door eiser wordt betwist.
Verder stelt de rechtbank vast dat ter zitting is gebleken dat de stelling van gemachtigde van eiser dat in dit geval tien keer zoveel uren aan de zaak zijn besteed dan dat er zijn vergoed onjuist is, hetgeen door gemachtigde van eiser niet langer wordt betwist. Daarbij overweegt de rechtbank dat de Afdeling in de uitspraken van 18 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:91) en 3 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1019) onder meer heeft overwogen dat het toevoegingenstelsel een forfaitair karakter heeft. Dit betekent dat per zaaktype een vaste vergoeding wordt gegeven die is gebaseerd op de gemiddelde tijdsbesteding. Alleen in het geval van juridische of feitelijke complexiteit kan van dit gemiddelde worden afgeweken en kunnen extra uren worden vergoed. Wanneer, zoals hier het geval is, geen juridische of feitelijke complexiteit wordt aangenomen, geldt dat de extra uren die in een bepaalde zaak worden besteed moeten worden geacht te worden gecompenseerd door een onder het gemiddelde blijvend aantal uren dat is besteed in een andere zaak.
5.4
De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn stelling dat verweerders beleid in onderhavig geval onredelijk is en het recht op vrije advocaatkeuze in de zin van artikel 6 van het EVRM dusdanig wordt beperkt. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vrije advocaatkeuze niet zo ver gaat dat eisers cliënt onbeperkt in aanmerking komt voor rechtsbijstand. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:133) is het recht om een advocaat te kiezen in geval van kosteloze rechtsbijstand niet absoluut. Het recht op verdediging moet effectief zijn. Omdat de cliënt van eiser zich heeft kunnen laten bijstaan door een advocaat die bij verweerder in strafrechtzaken staat ingeschreven, is daaraan voldaan. De enkele stelling van eisers gemachtigde ter zitting dat eisers kantoor niet langer zaken aanneemt waarin de voorgaande advocaat een aanzienlijk aantal uren heeft gemaakt en daarmee niet langer de gewenste advocaat kan worden verkregen, leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op hetgeen onder 5.3 is overwogen, moet ervan worden uitgegaan dat sprake is van een effectief recht op verdediging.
6. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat eiser niet heeft aangetoond dat aan tenminste drie van de criteria voor feitelijke complexiteit als bedoeld in het aanvullend beleid ‘extra uren in strafzaken’ is voldaan. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat sprake is van een bijzondere rechtsvraag die de zaak juridisch complex maakt of dat de aangevoerde omstandigheden tezamen tot het totaaloordeel dienen te leiden dat sprake is van een zaak die zodanig bewerkelijk is dat deze redelijkerwijs niet binnen het forfait kan worden voltooid. Verweerder mocht dan ook conform zijn beleid concluderen dat geen sprake is van een bewerkelijke strafzaak.
7. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 14 april 2020 gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. B.P.C. Vonck, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.