ECLI:NL:RBDHA:2020:4106
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak betreffende Participatiewet
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in de procedure werd bijgestaan door zijn gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Dit besluit, genomen op 11 december 2019, hield in dat de uitkering van verzoeker ingevolge de Participatiewet met terugwerkende kracht werd ingetrokken en dat een aanzienlijk bedrag aan ten onrechte betaalde bijstand moest worden teruggevorderd. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, maar trok dit verzoek in nadat verweerder hem een voorschot had verleend in het kader van een nieuwe aanvraag.
De voorzieningenrechter overwoog dat, hoewel verzoeker zijn verzoek had ingetrokken omdat hem een voorschot was verleend, dit voorschot was verstrekt naar aanleiding van een nieuwe aanvraag en niet omdat verweerder was teruggekomen op het primaire besluit. Hierdoor was er volgens de voorzieningenrechter geen sprake van 'tegemoetkomen' door verweerder in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzieningenrechter concludeerde dat het spoedeisend belang aan het verzoek was komen te vervallen en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af.
De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier mr. S.M. Kraan. Het is belangrijk op te merken dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep mogelijk is, en dat de uitspraak niet op een openbare zitting is gedaan vanwege de coronamaatregelen. De uitspraak zal later openbaar worden gemaakt op de website van de rechtspraak.