ECLI:NL:RBDHA:2020:4106

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2020
Publicatiedatum
6 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 960
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak betreffende Participatiewet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in de procedure werd bijgestaan door zijn gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Dit besluit, genomen op 11 december 2019, hield in dat de uitkering van verzoeker ingevolge de Participatiewet met terugwerkende kracht werd ingetrokken en dat een aanzienlijk bedrag aan ten onrechte betaalde bijstand moest worden teruggevorderd. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, maar trok dit verzoek in nadat verweerder hem een voorschot had verleend in het kader van een nieuwe aanvraag.

De voorzieningenrechter overwoog dat, hoewel verzoeker zijn verzoek had ingetrokken omdat hem een voorschot was verleend, dit voorschot was verstrekt naar aanleiding van een nieuwe aanvraag en niet omdat verweerder was teruggekomen op het primaire besluit. Hierdoor was er volgens de voorzieningenrechter geen sprake van 'tegemoetkomen' door verweerder in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzieningenrechter concludeerde dat het spoedeisend belang aan het verzoek was komen te vervallen en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af.

De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier mr. S.M. Kraan. Het is belangrijk op te merken dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep mogelijk is, en dat de uitspraak niet op een openbare zitting is gedaan vanwege de coronamaatregelen. De uitspraak zal later openbaar worden gemaakt op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR20/960

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 mei 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. C. Moustaïne),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Catakli).

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die verzoeker ingevolge de Participatiewet (Pw) ontving met ingang van 26 december 2005 ingetrokken en een bedrag van € 162.702,38 aan ten onrechte in de periode van 26 december 2005 tot en met 30 november 2019 betaalde bijstand van hem teruggevorderd.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde alsmede door M. Sivridag (tolk). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij brief van 12 maart 2020 heeft verweerder de voorzieningenrechter bericht dat aan verzoeker in het kader van zijn aanvraag van 16 december 2020 een voorschot is verleend.
Bij brief van 16 maart 2020 heeft verzoeker het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en de voorzieningenrechter verzocht om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Verweerder is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
Bij brief van 19 maart 2020 heeft verweerder gereageerd.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:84, vierde lid, juncto artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter, in geval van intrekking van het verzoek om voorlopige voorziening omdat geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoet gekomen en indien daarom bij intrekking is verzocht, het bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs dienden te worden gemaakt.
2. Ingevolge artikel 8:84, vijfde lid, juncto artikel 8:75a, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoet gekomen en, indien daar bij de intrekking om is verzocht, verweerder bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van zijn verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken.
3. Het begrip ‘tegemoetkomen’ moet restrictief worden uitgelegd, in die zin dat er een relatie moet zijn tussen de gronden van het verzoekschrift en de handeling waarmee het bestuursorgaan alsnog de wensen van de indiener van het verzoekschrift honoreert. Van tegemoetkomen is sprake als het bestuur de door de indiener van het verzoekschrift gevraagde voorlopige maatregel treft, tenzij het dit kennelijk doet op andere gronden dan de indiener van het verzoekschrift heeft aangevoerd.
4. Verzoeker heeft zijn verzoek ingetrokken omdat verweerder hem een voorschot heeft toegekend waardoor het spoedeisend belang aan zijn verzoek is komen te vervallen. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat nu het voorschot is verleend naar aanleiding van de nieuwe aanvraag van verzoeker en niet omdat verweerder is teruggekomen van het primaire besluit er geen sprake is dat verweerder aan verzoeker is tegemoetgekomen.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 4 mei 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
De griffier is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.