ECLI:NL:RBDHA:2020:4287

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2020
Publicatiedatum
14 mei 2020
Zaaknummer
NL20.2555 en NL20.2557
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublin-overdrachtstermijn verstreken door COVID-19; asielverzoeken van eisers moeten door Nederland worden behandeld

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van twee eisers, die niet in behandeling zijn genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op grond van de Dublinverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen, maar dat de overdrachtstermijn is verstreken door de COVID-19-pandemie. De eisers hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van de Staatssecretaris, die hen niet in behandeling nam. Tijdens de zitting op 12 februari 2020 is de behandeling aangehouden in afwachting van duidelijkheid van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens of de Raad van State over de overdracht van kwetsbare personen aan Italië. Na een uitspraak van de Raad van State op 8 april 2020, waarin werd geoordeeld dat Italië ook verantwoordelijk is voor kwetsbare personen, hebben partijen gereageerd op deze uitspraak. De rechtbank heeft vervolgens besloten dat de bestreden besluiten niet in stand kunnen blijven, omdat de overdrachtstermijn op 24 april 2020 is verstreken en Nederland nu verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en verweerder opgedragen nieuwe besluiten te nemen op de asielaanvragen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.050,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.2555 en NL20.2557

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres

V-nummer: [nummer 1] , en
[naam eiser], eiser
V-nummer: [nummer 2]
hierna samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. E. Ceylan),

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 28 januari 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL20.2556 en NL20.2558, plaatsgevonden op 12 februari 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft de rechtbank de behandeling van de beroepen aangehouden totdat door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) of anderszins duidelijkheid is verschaft over de overdracht aan Italië van bijzonder kwetsbare personen.
Bij uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:987, heeft de Afdeling geoordeeld dat ten aanzien van Italië, ook in het geval van bijzonder kwetsbare personen, van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
De rechtbank heeft partijen hierop in de gelegenheid gesteld op deze uitspraak te reageren. Bij berichten van 16 april 2020, respectievelijk 24 april 2020, hebben eisers en verweerder van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Eisers en verweerder hebben daarna over en weer nog op elkaars standpunt gereageerd.
Partijen hebben, binnen de daartoe door de rechtbank gestelde termijn, niet te kennen gegeven gehoord te willen worden op een nadere zitting. De rechtbank heeft daarop bepaald dat op grond van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 6 mei 2020.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië verzoeken om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee Italië sinds 24 oktober 2019 verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielverzoeken van eisers.
2. Namens eisers is op 16 april 2020 aangevoerd dat in hun geval de overdrachtstermijn verstrijkt op 24 april 2020. Nu uit de Kamerbrief die het kabinet op 9 april 2020 aan de Tweede Kamer heeft gestuurd (kenmerk 2883471) blijkt dat in verband met het coronavirus (in elk geval) tot en met 28 april 2020 geen Dublin-overdrachten zullen plaatsvinden, zal de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielverzoeken van eisers overgaan op Nederland en zullen de bestreden besluiten daarom niet in stand kunnen blijven. Dit betoog slaagt.
2.1
Een besluit om een asielverzoek niet in behandeling te nemen omdat een ander land op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is, wordt niet van rechtswege opgeschort, maar alleen na het treffen van een voorlopige voorziening. Artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening geeft de lidstaten drie keuzes om de opschorting van een overdrachtsbesluit in het nationale recht te regelen. Nederland heeft gekozen voor de toepassing van artikel 27, derde lid, aanhef onder c, van de Dublinverordening.
Dit houdt – kort gezegd – in dat een beroep tegen een afwijzing van een asielaanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw geen schorsende werking heeft en dat daarvoor een voorlopige voorziening moet worden gevraagd. Voor zover in de bestreden besluiten is opgenomen dat het verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland mag worden afgewacht, betekent dit niet dat daardoor de rechtsgevolgen van het besluit worden opgeschort. Het indienen van een eerste opschortingsverzoek leidt – conform artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening – tot voorlopige opschorting van de (feitelijke) overdracht, totdat een beslissing over dit opschortingsverzoek wordt gegeven. Ter zitting van 12 februari 2020 heeft eiseres haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingetrokken en heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eiser afgewezen vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang. In het geval van eisers is de overdrachtstermijn dus niet opgeschort. De overdrachtstermijn is verstreken op 24 april 2020. Dit is verder ook niet in geschil.
2.2
Nu eisers niet binnen de overdrachtstermijn aan de Italiaanse autoriteiten zijn overgedragen, is Nederland overeenkomstig artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de termijnen van de Dublinverordening bindend zijn en dat de Dublinverordening geen bepaling bevat die toestaat van het bepaalde in artikel 29, tweede lid, van de verordening, af te wijken in een situatie als deze, waarin overdrachten niet kunnen plaatsvinden vanwege het coronavirus. Verweerder heeft dit in zijn reactie van 24 april 2020 ook onderkend, maar verwezen naar de Mededeling van de Europese Commissie –
COVID-19: Richtsnoeren betreffende de uitvoering van de relevante EU-bepalingen op het gebied van de asiel- en terugkeerprocedures en betreffende hervestigingvan 17 april 2020 (2020/C 126/02) (de richtsnoeren). Verweerder heeft in dat kader gesteld zich te beraden op de consequenties en gesteld dat door verweerder in Europees verband verder wordt onderzocht of de reeds vastgestelde verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening kan worden behouden, ondanks het verstrijken van de overdrachtstermijnen in de totale periode dat er geen overdrachten hebben kunnen plaatsvinden door het coronavirus. Verweerder heeft de rechtbank in dat kader ook verzocht de zaak aan te houden. De rechtbank heeft daartoe geen aanleiding gezien, gelet op het bindend bepaalde in de Dublinverordening, zoals hiervoor weergegeven. Daarbij komt dat in de richtsnoeren de Europese Commissie het navolgende heeft overwogen: “
Wanneer een overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat niet binnen de gestelde termijn wordt uitgevoerd, verschuift de verantwoordelijkheid overeenkomstig artikel 29, lid 2, van de Dublinverordening naar de lidstaat die om de overdracht heeft verzocht. De verordening bevat geen bepaling die toestaat van deze regel af te wijken in een situatie zoals die welke als gevolg van de COVID-19-pandemie is ontstaan.” Dit brengt de rechtbank dus niet tot een ander oordeel, daargelaten dat de richtsnoeren niet juridisch bindend zijn. Het voorgaande betekent dat de bestreden besluiten in rechte geen stand kunnen houden.
3. De beroepen zijn daarom gegrond en de rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen. De andere beroepsgronden van eisers behoeven geen nadere bespreking. Verweerder zal nieuwe besluiten op de asielaanvragen moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet daarbij geen aanleiding om een dwangsom op te leggen, zoals eisers in de gronden van beroep hebben verzocht.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt € 525,- en een wegingsfactor 1, waarbij wordt uitgegaan van samenhangende zaken).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze
uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de asielaanvragen met inachtneming van
deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J. Eertink, griffier.
Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.