Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/8152
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2020 in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
en
de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb), verweerder
(gemachtigde: J. van den Berg).
Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om eiseres over het tweede kwartaal van 2018 tot en met het tweede kwartaal van 2019 kinderbijslag toe te kennen ten behoeve van haar kinderen [A] en [B] , omdat zij niet heeft aangetoond dat zij in voldoende mate heeft bijgedragen aan de kosten van het onderhoud van haar kinderen.
Bij besluit van 25 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met een toestemmingsformulier van 15 april 2020 heeft eiseres desgevraagd toestemming gegeven om de zaak schriftelijk af te doen. Verweerder heeft met een email van 6 mei 2020 eveneens toestemming verleend voor een schriftelijke afdoening van de zaak.
De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten en de uitspraak bepaald op heden.
Overwegingen
1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres woont en werkt in Nederland. Haar minderjarige kinderen [A] en [B] wonen in [buitenland] bij hun oma, mw. [C] , de verzorgster van de kinderen. Er is een andere oma, mw [D] ; zij is niet de verzorgster van de kinderen. Aan de andere oma zijn ook bedragen gestort.
1.2
De Svb gaat uit van de volgende bedragen, waarvan is aangetoond dat die zijn gestort aan de verzorgster van de kinderen:
- 2e kwartaal 2018 € 692,04;
- 3e kwartaal 2018 € 274,41;
- 4e kwartaal 2018 € 471,89;
- 1e kwartaal 2019 € 555,42;
- 2e kwartaal 2019 € 377,60.
2. Deze zaak gaat over de onderhoudseis. Eiseres heeft volgens de Svb niet aangetoond dat zij in voldoende mate heeft bijgedragen aan de kosten van het onderhoud van [A] en [B] . Daarvan is sprake als € 844,00 per kwartaal (2018) en € 850,00 per kwartaal (2019) wordt bijgedragen in het onderhoud van de kinderen.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat zij wel recht heeft op de kinderbijslag daar zij alles digitaal heeft aangeleverd en aan de Svb heeft doorgegeven waar de kinderen verblijven. Een aantal keer per jaar wordt er naar een andere oma geld overgemaakt omdat ze dan daar op vakantie zijn.
4. Verweerder heeft verwezen naar het bestreden besluit.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de AKW heeft de verzekerde overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en door hem wordt onderhouden.
Het bedrag van de door de verzekerde aan het onderhoud van het kind te leveren bijdrage om voor kinderbijslag in aanmerking te komen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van de wet, is € 422 per kalenderkwartaal (2018) respectievelijk € 425 per kalenderkwartaal (2019).
7. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] dient de verzekerde, voor een kind dat niet tot zijn huishouden behoort, op een voor de Sociale verzekeringsbank eenvoudig te controleren wijze aan te tonen of aannemelijk te maken dat hij aan de onderhoudseis heeft voldaan. Dit kan bijvoorbeeld door middel van bankoverschrijvingen ten name van de persoon die het kind verzorgt.
8.1
De rechtbank is van oordeel dat het betoog van eiseres dat de betalingen aan de andere oma zouden moeten worden meegerekend voor de bepaling van de onderhoudsbijdrage, niet opgaat. De rechtbank motiveert dat als volgt.
8.2
Eiseres heeft in haar bezwaarschrift aangevoerd dat zij overboekingen had gedaan tot een bedrag van € 5.700,00, en dat dat genoeg moest zijn om in aanmerking te komen voor kinderbijslag.
8.3
In de bezwaarfase heeft eiseres een aantal (circa 25) stortingsbewijzen overgelegd, waaruit blijkt dat zij in [plaats 1] bij [VOF] en in [plaats 2] bij [E] voor Family Assistance stortingen heeft gedaan via RIA Euronet Payment Services in [plaats 3] , met als begunstigde [C] . Ook heeft eiseres circa 17 stortingsbewijzen overgelegd waaruit blijkt dat zij bij [VOF] en [E] voor Family Assistance stortingen heeft gedaan via RIA Euronet Payment Services in [plaats 3] , met als begunstigde [D] . Betalingsbewijzen van alle stortingen ontbreken in het dossier geheel. De op naam van de verzorgende oma ( [C] ) gestorte bedragen heeft de Svb met juistheid berekend op de in 1 genoemde bedragen. De betalingen die aan de andere oma zijn gedaan en waarvan eiseres stelt dat die (ook) voor het onderhoud van de kinderen zijn als zij daar op vakantie zijn, voldoen naar het oordeel van de rechtbank niet aan de eis van eenvoudige controleerbaarheid. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat die stortingen in 15 maanden in de in geding zijnde 5 kwartalen zijn gedaan, en dat alleen al daarom de stelling dat de andere oma geld voor de kinderen ontvangt wanneer de kinderen daar op vakantie zijn, ongeloofwaardig voorkomt.
8.4
De conclusie is dat de door eiseres aan de verzorgende oma betaalde bedragen in de beoordelingsperiode niet uitstijgen boven de drempelbedragen in die kwartalen.
9. Uit het voorgaande volgt dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij in de beoordelingsperiode in voldoende mate heeft bijgedragen aan de kosten van het onderhoud van [A] en [B] . Verweerder heeft dan ook terecht beslist dat eiseres geen recht heeft op kinderbijslag voor de kinderen over het tweede kwartaal van 2018 tot en met het tweede kwartaal van 2019.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
E.T. Rietbroek, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 20 mei 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.