ECLI:NL:RBDHA:2020:441

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
AWB 19/7005
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het inburgeringsvereiste voor vreemdelingen met bijzondere individuele omstandigheden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Marokkaanse nationaliteit, tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een verzoek ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar echtgenoot, referent, te kunnen verblijven. Het verzoek werd afgewezen omdat eiseres niet voldeed aan het inburgeringsvereiste en ook niet in aanmerking kwam voor ontheffing hiervan. Eiseres stelde dat er bijzondere individuele omstandigheden waren die haar inburgering bemoeilijkten, waaronder de medische klachten van haar echtgenoot, die afhankelijk was van zorg. Tijdens de zitting werd duidelijk dat eiseres bereid was om in Nederland haar inburgering af te ronden, maar dat zij nog niet in staat was om het inburgeringsexamen af te leggen. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had gesteld dat eiseres niet in aanmerking kwam voor ontheffing van de inburgeringsplicht. De rechtbank vond dat eiseres niet had aangetoond dat het voor haar blijvend onmogelijk of uiterst moeilijk was om het inburgeringsexamen te behalen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Mentink, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/7005

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2020 in de zaak tussen

[naam 3] , eiseres,
V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. M.S. Yap,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 augustus 2019 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 5 december 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verder zijn verschenen [naam 2] , referent en I. Zyad, tolk. Verweerder is niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 7 maart 2019 heeft referent, de echtgenoot van eiseres, namens eiseres een verzoek ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2] ’.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit van 7 maart 2019 tot afwijzing van de aanvraag kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard omdat eiseres niet heeft voldaan aan het inburgeringsvereiste, en ook niet in aanmerking komt voor ontheffing van het inburgeringsvereiste.
3. Eiseres stelt in beroep dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat niet van haar gevergd kan worden dat zij alsnog voldoet aan het inburgeringsvereiste. Referent heeft medische klachten en is van zorg afhankelijk. Om die reden is van essentieel belang dat eiseres voor hem kan zorgen. De ondersteuning die nu wordt verzorgd door de dochter van referent vormt voor haar een te zware belasting. Eiseres heeft in Marokko reeds inburgeringsmateriaal ontvangen, maar is nog niet in staat om een examen af te leggen. Ter zitting heeft referent verklaard dat er voor haar geen plekken meer beschikbaar zijn op de taalschool. Eiseres is wel bereid om de inburgering alsnog in Nederland af te ronden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De vreemdeling die in aanmerking wil komen voor een mvv voor verblijf bij een familie- of gezinslid is inburgeringsplichtig. Hij dient daarom binnen één jaar voor het indienen van de aanvraag geslaagd te zijn voor het basisexamen inburgering buitenland [1] . Indien bijzondere individuele omstandigheden het voor de vreemdeling onmogelijk of uiterst moeilijk maakt om van het recht op gezinsherenging gebruik te maken, dient de vreemdeling ontheffing te krijgen van de inburgeringsplicht [2] . Verweerder beoordeelt of de vreemdeling in aanmerking komt voor ontheffing op basis van de persoonlijke situatie van de vreemdeling, de aangevoerde omstandigheden, de getoonde wil om voor het examen te slagen, en de inspanningen die daarvoor geleverd zijn [3] .
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor ontheffing van de inburgeringsplicht. Niet is gebleken dat het voor eiseres blijvend onmogelijk of uiterst moeilijk is om het inburgeringsexamen met goed gevolg te behalen. Zij heeft immers nog niet deelgenomen aan een examen. Dat eiseres de website met algemene informatie [4] heeft geraadpleegd en haar familieleden lesmateriaal hebben opgestuurd, onderbouwt niet dat zij ook daadwerkelijk wil heeft getoond om voor het examen te slagen. Eiseres heeft niet nader onderbouwd dat het voor haar niet mogelijk is om taal- of inburgeringslessen te volgen. Dat eiseres bereid is om in Nederland haar inburgering af te ronden leidt niet tot een ander oordeel, nu het uitgangspunt is dat het inburgeringsexamen wordt behaald voorafgaande aan de komst naar Nederland.
6. Ook vanwege de medische omstandigheden van referent heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om eiseres van het inburgeringsvereiste te ontheffen. Verweerder heeft terecht tegengeworpen dat eiseres niet heeft aangetoond dat referent specifiek is aangewezen op de zorg van eiseres. Dit geldt te meer nu de dochter van referent zorg draagt voor haar vader en professionele hulpverlening iedere dag bij referent langskomt om hem te ondersteunen. Dat het dragen van zorg als belastend wordt ervaren door de dochter van referent, heeft verweerder niet tot een ander standpunt hoeven brengen.
7. Volgens vaste jurisprudentie mag verweerder met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van horen in de bezwaarprocedure afzien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en wat daartegen in de bezwaarfase is aangevoerd, is aan deze maatstaf voldaan.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Mentink, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 en artikel 3.71a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
2.artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c van de Vb, het arrest K.A. van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 juli 2015, C‑153/14, ECLI:EU:C:2015:453 en daaropvolgende uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3655 en ECLI:NL:RVS:2015:3656)
3.Paragraaf B1/4.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000
4.www.naarnederland.nl