ECLI:NL:RBDHA:2020:4547

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
SGR 18/7008
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van een WIA-uitkering en de geschiktheid van functies na aanpassing van de FML

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van een WIA-uitkering. Eiser, die sinds 2009 arbeidsongeschikt is door nekklachten, ontving een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. Verweerder heeft echter in een besluit van 12 januari 2018 vastgesteld dat eiser per 11 januari 2018 slechts 20,66% arbeidsongeschikt is, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering per 13 maart 2018. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder in een besluit van 11 september 2018.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft weliswaar geconcludeerd dat er bij eiser sprake is van een min of meer onveranderde medische situatie, maar heeft dit niet voldoende onderbouwd en heeft de ingediende medische informatie van eiser niet adequaat besproken. De rechtbank heeft daarom een deskundige benoemd om de situatie van eiser opnieuw te beoordelen. De deskundige concludeert dat er meer beperkingen zijn dan door de verzekeringsarts zijn aangenomen, maar dit leidt niet tot een ander resultaat voor eiser.

De rechtbank heeft vastgesteld dat, ondanks de aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), er voldoende functies zijn waarmee de mate van arbeidsongeschiktheid onder de 35% blijft. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/7008

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. R. Shahbazi),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser ontving op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 13 maart 2018 beëindigd.
Bij besluit van 11 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn zus. Voorts was als tolk aanwezig L. Makaddam. Verweerder is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat een verzekeringsarts wordt benoemd om een deskundigenrapport uit te brengen.
Op 7 oktober 2019 heeft de rechtbank het rapport van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts [deskundige] (de deskundige) ontvangen. Bij brief van 6 november 2019 heeft verweerder daarop gereageerd onder overlegging van een nadere rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b. Bij brief van 8 november 2019 heeft eiser op het rapport van de deskundige gereageerd.
Nu geen van partijen opnieuw mondeling op een zitting wenste te worden gehoord, heeft de rechtbank bepaald dat verder onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is op 3 januari 2009 uitgevallen voor zijn werk als keukenhulp voor 38 uur per week vanwege nekklachten. Aan eiser is per 1 januari 2011 een WIA-uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser per 11 januari 2018 20,66% arbeidsongeschikt is. Hieraan ligt een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek ten grondslag. Nu de mate van arbeidsongeschiktheid onder de 35% uitkomt, heeft hij geen recht meer op een WIA-uitkering. De WIA-uitkering is daarom, rekening houdend met een uitlooptermijn van twee maanden, per 13 maart 2018, beëindigd.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe, kort samengevat, aan dat verweerder zijn beperkingen heeft onderschat. Eiser stelt onder meer dat ten onrechte niet inhoudelijk is ingegaan op de medische stukken die hij in bezwaar heeft ingebracht. Eiser meent dat hij nog steeds volledig arbeidsongeschikt is.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluit omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.1
In het kader van een herbeoordeling heeft een verzekeringsarts van het Uwv (de primaire verzekeringsarts) eiser onderzocht tijdens het spreekuur van 3 januari 2018. Voorts heeft hij dossierstudie verricht. Volgens de primaire verzekeringsarts is bij eiser sprake van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Eiser heeft te maken met restverschijnselen van een eerdere nekaandoening. Eiser is in enige mate beperkt voor zware nekbelasting. Er geldt een beperking voor frequent reiken door klachten van de linker-, niet-dominante arm. Ook wordt eiser beperkt geacht ten aanzien van tillen en dragen. Blijkens het onderzoek is de beweeglijkheid van de nek ongestoord. Een medische onderbouwing voor een bewegingsbeperking of het in een bepaalde stand houden van het hoofd, ontbreekt. In verband met zijn psychische problemen is eiser beperkt voor tempodruk. De eerder aangenomen urenbeperking van 40 uur per week, 8 uur per dag, wordt gehandhaafd, gezien de slaapproblemen en geclaimde moeheidsklachten. De bevindingen en conclusies van de primaire verzekeringsarts zijn neergelegd in zijn rapportage van 3 januari 2018. De beperkingen die de verzekeringsarts op basis van dit onderzoek bij eiser heeft vastgesteld, zijn opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML).
5.2
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 28 augustus 2018 een rapport uitgebracht. Dit is gebaseerd op dossieronderzoek, de hoorzitting van 12 juli 2018 en de door eiser ingediende medische informatie. De verzekeringsarts b&b concludeert dat er geen aanleiding bestaat de door de primaire verzekeringsarts opgestelde FML te herzien.
5.3
In beroep heeft eiser een brief van zijn neuroloog van 31 oktober 2018 en een brief van zijn fysiotherapeut van 23 oktober 2018 ingediend. Verweerder heeft deze stukken voorgelegd aan de verzekeringsarts b&b. In zijn nadere rapport van 29 januari 2019 laat de verzekeringsarts b&b weten dat de ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft om zijn eerdere standpunt te herzien. De medische stukken dateren van na de datum in geding en bevatten geen nieuwe feitelijke informatie, zo stelt hij.
6.1
Eiser heeft in bezwaar verschillende medische stukken ingebracht, in het bijzonder een brief van 5 februari 2018 van een radioloog die eiser in Marokko heeft onderzocht, een brief van zijn revalidatiearts van 29 mei 2018 en een brief van zijn neuroloog van 13 oktober 2018. Daarnaast heeft hij ook een aantal verslagen van de praktijkondersteuner van de huisarts (POH), een verwijzing door de huisarts voor behandeling door een fysiotherapeut en een diëtist, en een medicatielijst overgelegd.
6.2
Blijkens zijn rapport van 28 augustus 2018 heeft de verzekeringsarts b&b geen lichamelijk onderzoek verricht, maar uitsluitend een onderzoek van de psyche. De verzekeringsarts b&b concludeert, kort gezegd, dat bij eiser sprake is van een min of meer onveranderde medische situatie. Voor een aanmerkelijke wijziging in zijn gezondheidssituatie zijn volgens de verzekeringsarts b&b geen aanknopingspunten te vinden in de verstrekte medische informatie. Voor de nekklachten is geen behandeling meer (ook niet mogelijk gelet op de informatie van de neuroloog en de revalidatiearts). Er is sprake van een matige chronische stemmingsstoornis, zonder enige aanwijzing voor crisissituaties of vitale depressie. De bloeddruk en maagklachten worden bestreden met onderhoudsmiddelen en geven geen aanleiding voor het aannemen van beperkingen in de FML. Hij sluit zijn beschouwing af met de overweging dat er geen nieuwe documenten met medische feiten zijn ingebracht, zodat er geen aanleiding bestaat om andere conclusies te trekken.
6.3
De rechtbank stelt voorop dat het haar bevreemdt dat de verzekeringsarts b&b zijn beschouwing afsluit met de mededeling dat er geen nieuwe medische informatie is verkregen, aangezien eiser in de bezwaarfase wel degelijk nieuwe medische informatie heeft ingediend. De rechtbank gaat ervan uit dat de verzekeringsarts b&b de in bezwaar ingebrachte medische informatie wel heeft gezien omdat hij in zijn beschouwing de informatie van de neuroloog en de revalidatiearts noemt in het kader van zijn stelling dat er geen behandeling meer voor de nekklachten (mogelijk) is. Naar het oordeel van de rechtbank is de verzekeringsarts b&b echter onvoldoende op de in bezwaar ingebrachte medische informatie ingegaan. Weliswaar concludeert de verzekeringsarts b&b dat bij eiser sprake is van een min of meer onveranderde medische situatie, maar hij geeft hiervoor geen nadere onderbouwing. Ook bespreekt hij de door eiser ingediende medische informatie op dit punt niet. Het enkele feit dat er voor de nekaandoening geen behandeling meer (mogelijk) is, sluit naar het oordeel van de rechtbank niet uit dat bij eiser sprake is van een ernstigere aandoening dan waarvan verweerder is uitgegaan en dat daarbij ook verdergaande beperkingen gelden. Het is voorts onduidelijk op grond waarvan de verzekeringsarts b&b concludeert dat sprake is van een matige chronische stemmingsstoornis, zonder enige aanwijzing voor crisissituaties of vitale depressie. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit daarom onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. Dit betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit vernietigd zal worden.
7.1
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting van 9 mei 2019 geschorst en bepaald dat een verzekeringsarts wordt benoemd om eisers arbeidsmogelijkheden en -beperkingen op de datum in geding in kaart te brengen.
7.2
Op 7 oktober 2019 heeft de rechtbank het rapport van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts [deskundige] (de deskundige) ontvangen. Blijkens zijn expertiserapport van 4 oktober 2019 heeft hij eiser op zijn spreekuur van 26 juli 2019 onderzocht en heeft hij alle beschikbare medische informatie bestudeerd. Daaronder vallen ook de in beroep ingediende medische informatie en de medische gegevens die eiser naar het spreekuur van 26 juli 2019 heeft meegebracht. De deskundige concludeert op basis van zijn onderzoeksbevindingen dat hij zich kan vinden in de door de verzekeringsartsen aangenomen belastbaarheid, zoals opgenomen in de FML van 3 januari 2018, met uitzondering van de belastbaarheid ten aanzien van het sociaal functioneren. De deskundige pleit ervoor een extra beperking voor conflicthantering (punt 2.8.1 van de FML) in de FML op te nemen.
7.3
Verweerder heeft het expertisebericht voorgelegd aan de verzekeringsarts b&b. Uit de nadere medische rapportage van 30 oktober 2019 blijkt dat de verzekeringsarts b&b het eens is met de door de deskundige voorgestelde aanpassing van de FML. De FML van 3 januari 2018 wordt aangepast.
7.4
Naar het oordeel van de rechtbank geeft het uitgebrachte expertiserapport blijk van een zorgvuldig onderzoek en is het inzichtelijk en consistent. De rechtbank ziet geen aanleiding de door haar geraadpleegde deskundige niet te volgen. Weliswaar heeft eiser als reactie op het expertiserapport nog een brief van zijn behandelend psycholoog van 28 oktober 2019 overgelegd, maar hij heeft niet toegelicht waarom de bevindingen van de deskundige over zijn belastbaarheid niet zouden kloppen. Daar komt nog bij dat de brief van de psycholoog van ver na de datum in geding dateert.
7.5
Eiser heeft in beroep nog aangevoerd dat hij ten opzichte van de verzekeringsartsen van het Uwv in een ongelijke procespositie verkeert en dat daarom in deze zaak een medisch deskundige moet worden benoemd. Hij doet in dat verband een beroep op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, (het arrest Korošec) en de uitleg die daaraan door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in zijn uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226 is gegeven. Nu de rechtbank in deze zaak een medisch deskundige heeft benoemd, treft deze beroepsgrond geen doel meer.
7.6
Naar aanleiding van de aanpassing van de FML heeft de arbeidsdeskundige b&b onderzocht of de geduide functies nog steeds geschikt zijn. Uit zijn arbeidsdeskundige rapportage van 4 november 2019 volgt dat één van de geselecteerde functies niet meer geschikt is vanwege de toegevoegde beperking op conflicthantering. Er resteren echter voldoende functies waarmee de mate van arbeidsongeschiktheid nog steeds minder dan 35% blijft.
7.7
Gesteld noch gebleken is dat de belastbaarheid van de voor de schatting gebruikte functies niet binnen de (aangepaste) FML past.
7.8
Aangezien eiser met het vervullen van de geselecteerde functies een zodanig inkomen kan verwerven dat in vergelijking met het maatmanloon het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35% is, heeft verweerder de WIA-uitkering van eiser terecht per 13 maart 2018 beëindigd.
7.9
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden. Ook veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze op het deskundigenbericht, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 11 september 2018;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is gedaan op 8 april 2020 door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier.
de griffier is niet inrechter
de gelegenheid deze
uitspraak mede te
ondertekenen
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.