ECLI:NL:RBDHA:2020:4547
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beëindiging van een WIA-uitkering en de geschiktheid van functies na aanpassing van de FML
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van een WIA-uitkering. Eiser, die sinds 2009 arbeidsongeschikt is door nekklachten, ontving een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. Verweerder heeft echter in een besluit van 12 januari 2018 vastgesteld dat eiser per 11 januari 2018 slechts 20,66% arbeidsongeschikt is, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering per 13 maart 2018. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder in een besluit van 11 september 2018.
De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft weliswaar geconcludeerd dat er bij eiser sprake is van een min of meer onveranderde medische situatie, maar heeft dit niet voldoende onderbouwd en heeft de ingediende medische informatie van eiser niet adequaat besproken. De rechtbank heeft daarom een deskundige benoemd om de situatie van eiser opnieuw te beoordelen. De deskundige concludeert dat er meer beperkingen zijn dan door de verzekeringsarts zijn aangenomen, maar dit leidt niet tot een ander resultaat voor eiser.
De rechtbank heeft vastgesteld dat, ondanks de aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), er voldoende functies zijn waarmee de mate van arbeidsongeschiktheid onder de 35% blijft. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.