ECLI:NL:RBDHA:2020:4548

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
NL20.2004
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag verblijfsvergunning asiel

Op 23 januari 2020 heeft eiseres, een Iraanse vrouw, beroep ingesteld bij de Rechtbank Den Haag wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 29 augustus 2018. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 12 februari 2020 een verweerschrift ingediend. De rechtbank overweegt dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtbank kan besluiten het onderzoek te sluiten indien het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden is overschreden, aangezien verweerder uiterlijk op 28 februari 2019 had moeten beslissen. Eiseres heeft verweerder op 7 januari 2020 in gebreke gesteld, waarna twee weken zijn verstreken zonder dat er een besluit is genomen.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak een beslissing moet nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank wijst erop dat de dwangsom bedoeld is om te zorgen voor een tijdige beslissing en niet als schadevergoeding voor de vertraging. De kosten die eiseres heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep worden begroot op € 262,50. De uitspraak is gedaan op 19 mei 2020 door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van N.E. Joacim, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.2004

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], geboren op [geboortedatum] , van Iraanse nationaliteit, eiseres
V-nummer [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Khodajoo-Aziz Maleki),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 23 januari 2020 heeft eiseres bij de rechtbank beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel van 29 augustus 2018.
Verweerder heeft op 12 februari 2020 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient, voor zover hier van belang, een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn.
6. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) geldt voor aanvragen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een beslistermijn van zes maanden.
7. Eiseres heeft op 29 augustus 2018 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Gelet op het voorgaande had verweerder uiterlijk op 28 februari 2019 op de aanvraag moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is verstreken.
8. De rechtbank stelt voorts vast dat eiseres verweerder bij brief van 7 januari 2020 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
9. Verweerder is van mening dat het beroep terecht is ingediend, omdat de wettelijke beslistermijn is verstreken en de ingebrekestelling van 7 januari 2020 geldig is.
10. Het beroep is kennelijk gegrond.
11. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.

Verweerschrift/beslistermijn

12. Verweerder heeft in het verweerschrift van 12 februari 2020 uitvoerig toegelicht wat de stand van zaken is rondom het wegwerken van de capaciteitsproblemen die aan tijdige besluitvorming in de weg staan en wat in de uitvoeringspraktijk, onder de huidige omstandigheden, een haalbare en realistische maatwerkvoorziening of -termijn is. De hoger dan verwachte instroom, de diversiteit in de populatie van de asielzoekers en de snelheid waarmee nieuw personeel kan worden geworven en worden ingewerkt levert een bijzonder geval op zoals volgens verweerder inmiddels door alle zittingsplaatsen van de rechtbank wordt aangenomen.
Verder wijst verweerder erop dat het belang van snelle besluitvorming soms moet wijken voor het belang van zorgvuldige besluitvorming en dat de duur van de besluitvorming afhankelijk is van de strekking van het te nemen besluit.
In dat verband merkt verweerder op dat eiseres thans reeds in de gelegenheid is gesteld haar asielaanvraag mondeling toe te lichten. Op 12 november 2019 heeft het eerste gehoor plaatsgevonden, op 18 november 2019 het nader gehoor. Op 20 november 2019 heeft een aanvullend gehoor plaatsgevonden en is de zaak VA gezonden. Zodra het proces het toelaat zal verweerder de aanvraag inhoudelijk beoordelen en een besluit dan wel een voornemen tot afwijzing van de aanvraag aan eiseres bekend maken. Een termijn waarbinnen op de aanvraag kan worden beslist, kan verweerder helaas niet geven. Mocht verweerder na inhoudelijke beoordeling van de aanvraag een voornemen uitbrengen, dan zal eiseres conform artikel 3.116 Vreemdelingenbesluit in de gelegenheid gesteld worden haar zienswijze op het voornemen te geven, en wel binnen vier weken na ontvangst van het voornemen. Verweerder houdt bovenop de vier weken nog rekening met een postweek, mocht zich de situatie voordoen dat eiseres tijdig een zienswijze heeft gepost, maar dat deze niet tijdig door verweerder worden ontvangen. Indien verweerder de zienswijze heeft ontvangen, dan tracht verweerder zo snel als mogelijk, getracht wordt binnen twee weken, op de asielaanvraag van eiseres te beslissen. Gelet op het voorgaande verzoekt verweerder de rechtbank om op grond van artikel 8:55d, derde lid, Awb, een andere termijn te bepalen. Verweerder verzoekt u bij deze om een langere termijn op te leggen, namelijk van acht weken om alsnog te beslissen op de asielaanvraag. Verweerder acht deze termijn redelijk, nu deze termijn verweerder in staat stelt de voornemen-procedure zorgvuldig te doorlopen, inclusief de ontvangst en verwerking van de zienswijze en het opstellen van een beschikking.
De rechtbank overweegt als volgt
13. De wetgever heeft in artikel 8:55d, eerste lid, Awb een korte termijn gesteld om het bestuursorgaan er toe te bewegen een besluit te nemen, dat gelet op de geldende termijnen al genomen had moeten zijn. De rechtbank moet er vanuit gaan dat bij het bepalen van de wettelijke beslistermijn en het opnemen van een mogelijkheid tot verlenging van de termijn in een bijzondere wet rekening is gehouden met de aard van de aanvraag waarop moet worden beslist en de tijd die daarvoor in redelijkheid nodig is. Voor asielzaken geldt op grond van artikel 42 van de Vreemdelingenwet een beslistermijn van zes maanden met in bepaalde gevallen een mogelijkheid van verlenging van negen maanden en nog eens drie maanden.
In dit geval is een beslistermijn van twee weken, gelet op de betreffende wettelijke voorschriften die in een asielprocedure in acht genomen moeten worden, niet reëel. Nu op 18 november 2019 het nader gehoor heeft plaatsgevonden en op 20 november een aanvullend gehoor, ziet de rechtbank aanleiding om in dit geval te bepalen dat verweerder binnen een termijn van uiterlijk acht weken na verzending van deze uitspraak een besluit neemt.
Verweerschrift / hoogte dwangsom
14. Met betrekking tot de hoogte van de dwangsom merkt verweerder op dat hij ermee bekend is dat rechtbanken bij het opleggen van een rechterlijke dwangsom op grond van artikel 8:55d, tweede lid, Awb, in de regel de dwangsom bepalen op € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. Als sprake is van een zó gering belang dat de hoogte van de dwangsom van € 100,- per dag buiten proportie is, wordt de dwangsom bepaald op € 50,- per dag, met een maximum van € 7.500,-. Als een sterke prikkel nodig is (hetzij vanwege gebleken weigerachtigheid van het bestuursorgaan, hetzij vanwege het grote belang), wordt de dwangsom bepaald op € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat onder de gegeven omstandigheden het opleggen van de ‘standaarddwangsommen’ in asielzaken buiten proportie is. Enerzijds omdat het opleggen van een dwangsom zijn doel voorbijschiet en niet zal leiden tot bekorting van de beslistermijnen (zeker niet als op grotere schaal dan nu beroep wordt ingesteld tegen het uitblijven van een besluit). Anderzijds omdat naast het belang van aanvragers om tijdig duidelijkheid op hun asielverzoek te verkrijgen (en de termijn waarover zij daarover in onzekerheid verkeren te minimaliseren) geen andere wezenlijke belangen op het spel staan. Redengevend hiervoor acht de Staatssecretaris dat de door de aanvrager gevraagde bescherming in Nederland middels opvang reeds in voldoende mate wordt geboden, dat er geen leges hoeven te worden betaald voor het indienen van de asielaanvraag, dat aanvragers aanspraak maken op gefinancierde rechtsbijstand en op opvang met bijbehorende voorzieningen. Verweerder onderkent uiteraard dat het belang van aanvragers gelegen is in het verkrijgen van duidelijkheid omtrent verblijf in Nederland, bijvoorbeeld met het oog op het eventueel maken van een start met inburgering en het kiezen van een eigen woonplaats. Daar staat tegenover dat van onomkeerbare negatieve gevolgen als gevolg van het uitblijven van een beslissing geen sprake is. Mede gezien de hiervoor genoemde omstandigheden meent verweerder dat een dwangsom van € 100,- niet in verhouding staat tot de belangen van aanvragers. Daarbij merkt verweerder op dat op grond van bestendige jurisprudentie over artikel 6 EVRM, de onredelijke lange termijn van een (juridische) procedure gecompenseerd wordt met een bedrag van € 500,- per afgeronde periode van 6 maanden. Een bedrag van € 100,-per dag staat daarmee niet in verhouding, te meer niet nu daarvan onder de gegeven omstandigheden geen, althans een zeer beperkte, prikkel valt te verwachten. Om die reden verzoekt verweerder de rechtbank om bij de toepassing van artikel 8:55d, derde lid, Awb, voor wat betreft de hoogte van de toegekende dwangsom rekening te houden met het voorgaande en een andere dwangsom te bepalen dan de standaard hoogte van de dwangsom die volgt uit het door uw rechtbank gehanteerde beleid. Daarbij speelt mede een rol dat het verlenen van voorrang aan een zaak waarin beroep is ingesteld wegens het niet tijdig beslissen, ten koste zal gaan van andere zaken van gelijke dan wel oudere datum.
De rechtbank overweegt als volgt
15. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen plaats voor een beoordeling of sprake is van al dan niet wezenlijke belangen van de aanvrager. De hoogte van de dwangsom wordt bepaald door de mate van weigerachtigheid van het bestuursorgaan.
16. Naar aanleiding van verweerders verwijzing naar bestendige jurisprudentie over artikel 6 EVRM, waarin overschrijding van de termijn waarbinnen een (juridische) procedure moet worden afgerond wordt gecompenseerd met een bedrag van € 500,- per afgeronde periode van 6 maanden overweegt de rechtbank dat het opleggen van een dwangsom een maatregel is die is gericht op het verkrijgen van een beslissing en niet is bedoeld als vergoeding van mogelijke immateriële schade die het gevolg is van het te lang duren van een procedure (zie bijv. CRvB 8 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT2081).
17. De rechtbank ziet voortaan in beginsel aanleiding om te bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De aanvrager kan, indien de dwangsomperiode is verstreken zonder dat verweerder een besluit op de aanvraag heeft genomen, opnieuw beroep instellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Conclusie rechtbank
18. De rechtbank zal bepalen dat verweerder binnen een termijn van uiterlijk acht weken een beslissing moet nemen op de asielaanvraag van eiseres.
19. De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
20. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50,- (1 punt, wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke
dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan op 19 mei 2020 door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van N.E. Joacim, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.