ECLI:NL:RBDHA:2020:4698

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
NL20.6414
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Senegalese nationaliteit, in beroep ging tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De Staatssecretaris stelde dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder asielaanvragen ingediend in Italië en Nederland, maar zijn aanvraag in Nederland was niet in behandeling genomen. De rechtbank oordeelde dat de overdrachtstermijn niet was verstreken, omdat eiser niet was verschenen bij de geplande overdracht en niet tijdig had geïnformeerd over zijn afwezigheid. De rechtbank concludeerde dat de Italiaanse autoriteiten verantwoordelijk bleven voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.

Eiser voerde aan dat hij als kwetsbare vreemdeling moest worden aangemerkt, omdat hij seksueel misbruikt was in Italië en onder medische behandeling stond in Nederland. De rechtbank oordeelde echter dat de door eiser overgelegde medische gegevens onvoldoende waren om aan te nemen dat hij als bijzonder kwetsbaar moest worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de medische voorzieningen in Italië vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en dat eiser niet had aangetoond dat hij speciale zorg nodig had die niet in Italië beschikbaar zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris niet verplicht was om aanvullende garanties te verkrijgen voordat tot overdracht werd overgegaan.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.6414
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is, tezamen met zaak NL20.6415, behandeld op 20 mei 2020 door middel van een Skype-beeldverbinding. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Eiser stelt dat hij de Senegalese nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1995. Eiser heeft op 14 oktober 2014 in Italië een asielaanvraag gedaan. Op 2 april 2019 heeft eiser zijn eerste asielaanvraag in Nederland gedaan. Bij besluit van 16 september 2019 is deze aanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Eiser heeft geen beroep ingesteld tegen het besluit van 16 september 2019. De eerder geplande overdrachten van eiser aan Italië zijn niet doorgegaan. Eiser heeft vervolgens op 18 februari 2020 een herhaalde asielaanvraag gedaan. Deze aanvraag is bij besluit van 11 maart 2020 (het bestreden besluit) opnieuw niet in behandeling genomen.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië op 9 mei 2019 een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië sinds 24 mei 2019 vaststaat.
3. Eiser stelt zich allereerst op het standpunt dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van zijn asielaanvraag, omdat de uiterste overdrachtsdatum is verstreken. Eiser is niet verschenen bij zijn geplande overdracht op 24 oktober 2019, maar is niet met onbekende bestemming vertrokken. Hij heeft namelijk op 23 oktober 2019 aangifte gedaan van mensenhandel en heeft zich op 25 oktober 2019 weer gemeld bij het asielzoekerscentrum in [plaatsnaam] . Om die reden kan verweerder volgens eiser niet worden gevolgd in de redenering dat hij met onbekende bestemming is vertrokken en dat de uiterste overdrachtsdatum op 24 november 2019 om die reden niet is verstreken. Vervolgens stelt eiser dat verweerder, indien wordt uitgegaan van de situatie dat hij met onbekende bestemming is vertrokken, in de brief van 24 oktober 2019 aan de Italiaanse autoriteiten van 24 oktober 2019 ten onrechte niet expliciet heeft vermeld dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat de overdrachtstermijn hiermee met achttien maanden is verlengd. Ook als de rechtbank verweerder volgt in het standpunt dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken, heeft verweerder dit niet expliciet gemeld aan de Italiaanse autoriteten waardoor de overdrachtstermijn niet rechtsgeldig is verlengd.
4. Anders dan eiser heeft betoogd is de rechtbank is van oordeel dat de uiterste overdrachtsdatum in de situatie van eiser niet is verstreken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De overdrachtstermijn van zes maanden is gestart op 24 mei 2019, waarna de overdracht van eiser binnen de termijn is gepland op 24 oktober 2019. Op die datum is eiser niet op de geplande overdracht verschenen. Ook heeft hij verweerder niet ingelicht dat en om welke reden hij niet zou verschijnen op de geplande overdrachtsdatum. Onder die omstandigheden heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. Dat eiser op 23 oktober 2019 aangifte heeft gedaan van mensenhandel en zich op 25 oktober 2019 weer heeft gemeld bij het asielzoekerscentrum in [plaatsnaam] maakt het voorgaande niet anders. Eiser heeft verweerder hierover niet tijdig geïnformeerd. De rechtbank stelt vervolgens vast dat in het BVV (Basisvoorziening Vreemdelingensysteem) staat vermeld dat eiser op 22 oktober 2019 met onbekende bestemming is vertrokken. Verweerder heeft op 24 oktober 2019 een brief gestuurd naar de Italiaanse autoriteiten, waarin staat dat de overdracht niet kon plaatsvinden omdat eiser zich niet had gemeld. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarmee de overdrachtstermijn rechtsgeldig heeft verlengd tot 29 november 20201. Dit betekent dat de Italiaanse autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.2 Gelet op deze conclusie komt de rechtbank niet toe aan de andere in dit verband door eiser naar voren gebrachte argumenten. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. Eiser voert verder aan dat hij als kwetsbare vreemdeling moet worden aangemerkt in de zin van het arrest van het EHRM in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland.3 Eiser is namelijk seksueel misbruikt in Italië en stond in Nederland onder medische behandeling. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser een uitdraai van het patiëntdossier
1. Zie artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening.
3 Arrest van 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
overgelegd, gedateerd op 8 januari 2020. Omdat eiser moet worden aangemerkt als een bijzonder kwetsbaar persoon zijn er volgens hem individuele garanties van de Italiaanse autoriteiten nodig om te waarborgen dat de noodzakelijke opvang- en zorgvoorzieningen voor hem aanwezig zijn. Eiser doet in dit verband een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 25 februari 2020.4
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser niet heeft hoeven aanmerken als bijzonder kwetsbaar als bedoeld in het arrest Tarakhel. Uit de door eiser overgelegde uitdraai van zijn patiëntdossier blijkt dat hij klachten heeft, maar de rechtbank acht dit onvoldoende om te komen tot een andere conclusie ten aanzien van de bijzondere kwetsbaarheid. Niet is gebleken dat eiser vanwege zijn gestelde ervaringen gevolgen ondervindt die van dien aard zijn dat hij als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt. De voornoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, is naar het oordeel van de rechtbank niet vergelijkbaar, nu het in die zaak ging om iemand met PTSS-klachten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij soortgelijke klachten heeft. Ten aanzien van de medische situatie van eiser overweegt de rechtbank dat uit het patiëntendossier volgt dat eiser bij de huisarts is geweest vanwege medische problemen ten gevolge van aanranding/verkrachting en vanwege slapeloosheid. Uit het patiëntdossier blijkt niet dat eiser onder specialistische behandeling staat of dat eiser speciale opvangbehoeften nodig heeft. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in Italië de medische voorzieningen in het algemeen vergelijkbaar zijn met die in de andere lidstaten en het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in zijn geval niet opgaat. Eiser is hierin niet geslaagd, omdat hij niet heeft onderbouwd dat een eventueel benodigde behandeling in Italië niet kan plaatsvinden. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder niet was gehouden aanvullende garanties te verkrijgen voor eiser voordat tot overdracht kon worden overgegaan. Verweerder heeft verder naar het oordeel van de rechtbank zijn besluit voldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser heeft verder aangegeven dat zijn zienswijze van 10 maart 2020 als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Verweerder is op de zienswijze ingegaan in het bestreden besluit. Nu eiser niet concreet heeft gemaakt op welk punt van zijn zienswijze verweerder onvoldoende is ingegaan gaat de rechtbank hieraan voorbij.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
4 NL20.1224.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
26 mei 2020

Documentcode: DSR11710284

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.