ECLI:NL:RBDHA:2020:4816

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
NL20.7561
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening in het licht van systematische tekortkomingen in de Duitse asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat er systematische tekortkomingen in de Duitse asielprocedure zijn, en dat de coronamaatregelen een tijdelijke belemmering vormen voor zijn overdracht naar Duitsland.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in Duitsland eerder asiel had aangevraagd en dat de Duitse autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de behandeling van zijn aanvraag. Eiser heeft echter niet kunnen aantonen dat de asielprocedure in Duitsland zodanig tekortschiet dat hij niet kan worden overgedragen. De rechtbank heeft het interstatelijk vertrouwensbeginsel gehanteerd, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat andere lidstaten hun internationale verplichtingen nakomen. Eiser heeft geen objectieve informatie kunnen verstrekken die zijn stelling onderbouwt dat hij in Duitsland niet de nodige rechtsbijstand zou krijgen.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de coronamaatregelen tijdelijk zijn en dat zolang de overdrachtstermijn nog niet is verstreken, de overdracht van eiser naar Duitsland mogelijk blijft. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.7561
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. K. Ross),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen op 8 mei 2020 per brief geïnformeerd over haar voornemen om de zaak buiten zitting af te doen. Als één van de partijen wel een zitting wilde, is verzocht dit voor 15 mei 2020 om 17:00 uur aan de rechtbank kenbaar te maken. Geen van de partijen heeft aangegeven dat zij een zitting noodzakelijk vinden.
Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Eiser stelt dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1987. Eiser heeft op 2 oktober 2016 en op 25 november 2019 in Duitsland asiel aangevraagd. Op 6 december 2019 heeft eiser onderhavige asielaanvraag in Nederland ingediend.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond
van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert in beroep aan dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure in Duitsland. In dit verband verwijst eiser naar de AIDA rapporten van maart 2018 en maart 2019. Daaruit blijkt volgens eiser dat, indien een asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond, de beroepstermijn één week bedraagt en er geen sprake is van schorsende werking. Of de rechtsbijstand van eiser wordt vergoed, bepaalt de rechter die ook beslist over de inhoud van de zaak. Dit is ook zo bij herhaalde asielaanvragen. Verder volgt uit voornoemd rapport dat het in behandeling nemen van een herhaalde aanvraag aan strikte regels is onderworpen. Zo leidt nieuwe informatie alleen tot een nieuwe asielprocedure als de asielaanvraag wordt ingediend binnen drie maanden nadat deze informatie bekend is geworden bij eiser. Eiser is in Duitsland niet verzekerd van rechtsbijstand als hij daar een herhaalde asielaanvraag indient. Het krijgen van rechtsbijstand is onlosmakelijk verbonden met de toegang tot een effectief rechtsmiddel. Eiser doet in dit verband een beroep op de uitspraak van Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 23 oktober 2019.1 Hoewel deze uitspraak ziet op de situatie in Griekenland, is deze ook relevant voor eiser.
4. Tot slot betoogt eiser dat de Duitse autoriteiten, vanwege het coronavirus, alle Dublinoverdrachten van en naar Duitsland hebben opgeschort. Gelet op de huidige omstandigheden gaat het niet lukken om eiser voor het verstrijken van de uiterste overdrachtsdatum op 4 augustus 2020 over te dragen. Verweerder dient de aanvraag van eiser dan ook in behandeling te nemen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
6. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier, onder verwijzing naar de twee rapporten van AIDA, niet in geslaagd. Uit de Procedurerichtlijn2 volgt namelijk niet dat sprake is van een onvoorwaardelijk recht op gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging in asielprocedures. Dit geldt zowel voor procedures in eerste aanleg als in beroepsprocedures. In artikel 20, tweede lid, van de Procedurerichtlijn is bepaald dat lidstaten kunnen voorzien in gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging, maar dat dit geen verplichting is. Daarnaast biedt artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn lidstaten de mogelijkheid om geen gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit het beroep geen reële
2 Richtlijn 2013/32/EU.
kans van slagen heeft. Het ligt op de weg van eiser om eventuele klachten over de schendingen van de internationale verplichtingen door Duitsland kenbaar te maken bij (hogere) Duitse autoriteiten en, indien nodig, bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Eiser heeft niet met objectieve informatie aannemelijk gemaakt dat eiser deze mogelijkheid niet heeft en dat de autoriteiten van Duitsland hem niet zouden kunnen of willen helpen. Verder voert eiser met name zaken aan die in Nederland niet anders zijn (een beroepstermijn van een week, niet standaard schorsende werking, strikte regels bij een opvolgende aanvraag). Van ernstige structurele tekortkomingen in de asielprocedure blijkt niet. Daarnaast kan een beroep op de uitspraak van de ABRvS van 23 oktober 2019 niet slagen, omdat deze uitspraak betrekking heeft op de situatie waarin Dublinclaimanten na overdracht in Griekenland terecht zullen komen. Dat in Duitsland sprake zou zijn van een met Griekenland vergelijkbare situatie op dit vlak blijkt niet uit het betoog van eiser.
Verweerder heeft zich daarom met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Duitsland de internationale verplichtingen nakomt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheden in Duitsland, als gevolg van het coronavirus, niet maken dat Duitsland niet langer verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. De maatregelen die in verband met het coronavirus zijn getroffen, hebben naar het oordeel van de rechtbank een tijdelijk karakter. Daarbij overweegt de rechtbank, dat zolang de overdrachtstermijn als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening nog niet is verstreken en de omstandigheden dit toelaten, de vreemdeling in beginsel alsnog kan worden overgedragen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020.3 De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
28 mei 2020

Documentcode: DSR11722993

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.