ECLI:NL:RBDHA:2020:5044

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7689
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning IVA-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid op basis van deskundigenrapport

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Respect Zorggroep (eiseres) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) (verweerder) over de toekenning van een IVA-uitkering. De zaak betreft een belanghebbende die na een auto-ongeluk in 2016 arbeidsongeschikt raakte en een WIA-uitkering aanvroeg. Verweerder kende de uitkering toe, maar op basis van een arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%. Eiseres maakte bezwaar tegen het besluit van verweerder, dat het bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft de zaak behandeld en deskundigenrapporten laten opstellen om de medische situatie van de belanghebbende te beoordelen. De deskundige concludeerde dat de medische problemen van de belanghebbende complex zijn en dat de kans op herstel zeer gering is. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet op een juiste medische grondslag was gebaseerd en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank herstelde het primaire besluit en kende de belanghebbende met terugwerkende kracht een IVA-uitkering toe, met veroordeling van verweerder in de proceskosten en vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/7689

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2020 in de zaak tussen

Stichting Respect Zorggroep, te Den Haag, eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij]te Den Haag.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [derde-partij] (de belanghebbende) per 16 augustus 2018 een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, berekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%.
Bij besluit van 22 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De belanghebbende heeft aangegeven als partij aan deze beroepszaak te willen deelnemen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2019. Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij is samen met haar echtgenoot verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de gemachtigde van eiseres in de gelegenheid gesteld om een nadere reactie in te dienen op een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b). Van deze gelegenheid heeft zij geen gebruik gemaakt.
Ook is verweerder in de gelegenheid gesteld om een nader stuk in te dienen, hetgeen verweerder heeft gedaan bij brief van 28 juni 2019.
De rechtbank heeft vervolgens verzekeringsarts [deskundige] (de deskundige) als deskundige benoemd om de belanghebbende medisch te onderzoeken en hiervan de rechtbank van verslag en advies te voorzien. Op 6 februari 2020 heeft de deskundige aan de rechtbank gerapporteerd.
Verweerder heeft op het rapport van de deskundige gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat nader onderzoek ter zitting
achterwege blijft, waarna het onderzoek op 14 mei 2020 is gesloten.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Belanghebbende was werkzaam als doktersassistente voor 32 uur per week bij de Stichting Haaglanden Medisch Centrum en als verzorgende voor gemiddeld 10 uur per week bij de Stichting Respect Zorggroep (eiseres). Belanghebbende heeft op 31 juli 2016 een auto-ongeluk gehad, als gevolg waarvan zij zich op 18 augustus 2016 heeft ziekgemeld voor haar werk als doktersassistente en op 19 augustus 2016 voor haar werk als verzorgende. Belanghebbende heeft lichamelijke klachten, waaronder nek-, schouder en hoofdpijnklachten, duizeligheid en rugpijn en psychische klachten. Ook is bij de belanghebbende sprake van betà-thalassemie (bloedarmoede). Belanghebbende heeft op
14 mei 2018 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend.
Besluitvorming
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder belanghebbende per 16 augustus 2018, de datum in geding, een WIA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van de verzekeringsarts van 26 juni 2018 en een rapport van de arbeidsdeskundige van 5 juli 2018. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
1.3
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 17 oktober 2018. De verzekeringsarts b&b heeft aan de hand van dossierstudie onderzocht in hoeverre bij de belanghebbende sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Kort samengevat is hij tot de conclusie gekomen dat een intensief revalidatietraject geïndiceerd is, maar dat belanghebbende zelf een dergelijk door de bedrijfsarts in gang gezet traject bij Winnock heeft beëindigd. Met voldoende compliance van de zijde van belanghebbende kan een revalidatietraject volgens de verzekeringsarts b&b in het eerstkomende jaar of in het jaar daarna tot voldoende verbetering leiden. Hierdoor is geen sprake van duurzame arbeidsongeschiktheid. Belanghebbende komt daarom volgens verweerder niet in aanmerking voor een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering).
Standspunten partijen
2.1
Eiseres voert in beroep aan dat verweerder aan belanghebbende wel een IVA- uitkering had moeten toekennen. Eiseres heeft bedrijfsarts/verzekeringsarts [bedrijfsarts] ingeschakeld die medische beroepsgronden heeft ingediend. Hij stelt zich
- samengevat - op het standpunt dat er geen sprake is van een medische situatie die in de toekomst kan leiden tot verbetering van de belastbaarheid van de belanghebbende. De verzekeringsarts b&b heeft volgens [bedrijfsarts] de gestelde verbetering voor het komende jaar dan wel in het jaar daarna onvoldoende concreet onderbouwd. Er is bij de belanghebbende sprake van een fors aantal aandoeningen die elkaar dusdanig negatief beïnvloeden dat de belanghebbende niet adequaat te behandelen is. Het starten van een dergelijke behandeling valt ook niet te verwachten. [bedrijfsarts] heeft in dit verband verwezen naar de medische informatie van neuroloog [neuroloog] van 1 december 2017 en van psychiater [psychiater] van
4 juli 2018 waaruit volgt dat er sprake is van een weinig bevredigend behandelresultaat en een geminimaliseerd psychiatrisch behandelplan.
Daarbij komt dat belanghebbende in het verleden revalidatietrajecten heeft gevolgd bij Winnock en bij Sophia Revalidatie, maar dat beide trajecten niet succesvol waren. Dit is volgens [bedrijfsarts] de belanghebbende niet aan te rekenen vanwege de psychische aandoeningen die zij heeft.
2.2
Ter zitting is van de zijde van verweerder - kort samengevat - naar voren gebracht dat zowel de bedrijfsartsen van de werkgevers, als de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b vinden dat de beperkingen van belanghebbende niet leiden tot volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Niet alle klachten kunnen worden geobjectiveerd. Het eerst revalidatietraject bij Winnock heeft belanghebbende zelf beëindigd. Als zij iets meer door zou zetten en zou proberen om het revalidatietraject af te maken dan kan dit leiden tot herstel van de klachten.
Schorsing behandeling beroep op zitting
3.1
Vlak voor de zitting was door de rechtbank geconstateerd dat een afschrift van het door verweerder op 29 maart 2019 toegezonden rapport van de verzekeringsarts b&b van dezelfde datum niet was doorgezonden naar de gemachtigde van eiseres. De rechtbank heeft daarom de behandeling van het beroep op zitting geschorst en alsnog het bedoelde afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden. De gemachtigde van eiseres heeft hierop niet inhoudelijk gereageerd.
3.2
Ook is verweerder in de gelegenheid gesteld om een afschrift van de eerstejaars evaluatie van 11 september 2017 aan de rechtbank toe te zenden, hetgeen verweerder heeft gedaan.
Oordeel van de rechtbank
4.1
Partijen zijn uitsluitend verdeeld over de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van belanghebbende op 16 augustus 2018 (de datum in geding) als duurzaam moet worden aangemerkt, waarmee belanghebbende zou voldoen aan de voorwaarden van een IVA-uitkering.
4.2
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3
Volgens vaste rechtspraak [1] dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij, uitgaande van de medische situatie op de datum in geding, een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna, dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.4
De rechtbank heeft de deskundige een medisch onderzoek laten verrichten naar de al dan niet bestaande duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van belanghebbende. De deskundige heeft op 6 februari 2020 aan de rechtbank gerapporteerd. Hij heeft uiteengezet dat zowel de lichamelijke als de psychische klachten van belanghebbende een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg zijn van ziekte en/of gebrek. De deskundige is tot de conclusie gekomen dat de medische problemen bij belanghebbende dusdanig complex zijn dat de kans op herstel van haar functionele mogelijkheden zeer gering tot afwezig is. Hierbij heeft hij ook in aanmerking genomen dat sinds 2016 sprake is van een toename van klachten en dat enig behandelresultaat is uitgebleven. Uit de beschikbare medische informatie van de psychiater, neuroloog en revalidatiearts heeft de deskundige afgeleid dat sprake is van een somber beeld over de prognose, welk beeld in de loop van 2018-2019 is toegenomen. Er is bij belanghebbende sprake van een medische verslechterende situatie, waarbij op de lange termijn een geringe kans op herstel is te verwachten. Het pijnsyndroom en de mate van anemie maken een meer intensieve psychiatrische behandeling niet mogelijk. Behandeling met antidepressiva was niet mogelijk. Het pijnsyndroom is door de psychiatrische problematiek niet middels een multidisciplinair traject te behandelen. De anemie vereist periodieke bloedtransfusies, zonder uitzicht op herstel. Op grond hiervan is de conclusie van de deskundige dat belanghebbende per 16 augustus 2018 duurzaam arbeidsongeschikt is te achten.
4.5
De verzekeringsarts b&b heeft hierop in zijn rapport van 10 maart 2020 gereageerd. Hieruit volgt dat het rapport van de deskundige en de hierin weergegeven conclusie de verzekeringsarts b&b niet hebben kunnen overtuigen. Hij ziet daarom geen aanleiding om die conclusie over te nemen.
4.6
Volgens vaste rechtspraak [2] dient het oordeel van de door de rechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige te worden gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken. Het is namelijk bij uitstek de taak van de deskundige om bij verschil van inzicht tussen partijen over de medische beperkingen een beslissend advies te geven.
4.7
De rechtbank is van oordeel dat het rapport van de deskundige blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek. Het is inzichtelijk gemotiveerd en de conclusies komen de rechtbank overtuigend voor. Er zijn geen omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven het rapport niet te volgen. De rechtbank acht hierbij van zwaarwegend belang dat de deskundige de uitgebreide medische informatie van de psychiater, neuroloog en revalidatiearts(en) bij zijn oordeelsvorming heeft betrokken. Zoals ook door de deskundige is aangegeven wordt in de bedoelde medische informatie in prognostische zin een somber beeld geschetst met weinig tot geen behandelmogelijkheden voor belanghebbende. Zo vermeldt neuroloog [neuroloog] in de brief van 1 december 2017 onder meer dat gezien de chroniciteit van de pijnklachten, de bijkomende stemmingsklachten en het feit dat belanghebbende weinig baat had van de behandeling, een snel herstel niet te verwachten is. Revalidatiearts [revalidatiearts 2] geeft in zijn brief van 11 januari 2018 aan dat een lage (fysieke) draagkracht en het medische traject dat loopt bij de hematoloog, een revalidatietraject in de weg staat. Belanghebbende moet eerst fysiek meer in een stabiele situatie terecht komen om een dergelijk traject aan te kunnen. Uit de brief van psychiater [psychiater] van 4 juli 2018 volgt dat de psychiatrische behandeling moeizaam is verlopen en is geminimaliseerd tot een ondersteunende behandeling zonder medicatie. Het beloop van de behandeling was geen succes verhaal; het instellen op antidepressiva is niet gelukt. Uit deze brief volgt ook dat de somatische klachten een complicerende factor bij belanghebbende zijn die alle vormen van behandeling bij haar belemmeren. Een aanzienlijke verbetering verwacht [psychiater] dan ook niet. Ook uit de door belanghebbende in beroep overgelegde brief van revalidatiearts [revalidatiearts 1] van 28 januari 2019 volgt dat een revalidatietraject voor belanghebbende niet tot de mogelijkheden behoort. Haar belastbaarheid is daarvoor te beperkt is. Mede op grond van deze informatie kan de rechtbank zich verenigen met de conclusie van de deskundige dat bij belanghebbende de kans op herstel van haar functionele mogelijkheden zeer gering tot afwezig is. Dit leidt tot de slotsom dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd belanghebbende een IVA-uitkering toe te kennen.
Conclusie
4.8
De conclusie is dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een juiste medische grondslag. Het beroep zal gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 10 juli 2018 te herroepen en te bepalen dat belanghebbende met ingang van 16 augustus 2018 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De kosten stelt de rechtbank met betrekking tot de rechtsbijstand vast op € 525- (één punt voor het indienen van een beroepschrift met een wegingsfactor 1).
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 338,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 22 oktober 2018;
- herroept het primaire besluit van 10 juli 2018;
- bepaalt dat belanghebbende met ingang van 16 augustus 2018 in aanmerking komt voor
een IVA-uitkering en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde
bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 525,- te
betalen aan eiseres;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 11 juni 2020 door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 februari 2019 ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 3 november 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3822).