ECLI:NL:RBDHA:2020:511

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 9584
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stelling aanvraag om toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser met de Ghanese nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, maar deze aanvraag werd door de verweerder buiten behandeling gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag niet compleet was, omdat de relevante medische gegevens ontbraken. Eiser had niet de benodigde documenten overgelegd, waaronder een medisch advies van de behandelende arts en het aanvraagformulier zelf. Ondanks dat eiser in bezwaar aanvoerde dat de relevante gegevens wel degelijk waren overgelegd, oordeelde de rechtbank dat de verweerder terecht had besloten om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om het bestreden besluit te heroverwegen, omdat de eiser niet had voldaan aan de vereisten die in de Vreemdelingenwet zijn gesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/9584

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. de Vita).

Procesverloop

Bij besluit van 6 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 19 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen
J. van Ravesteijn. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1958 en heeft de Ghanese nationaliteit.
Op 25 juni 2018 heeft eiser de onderhavige aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 ingediend. Eiser heeft hierbij toegelicht dat hij chronisch ziek is en een reusceltumor heeft, en dat hij momenteel onder intensieve behandeling in het AMC te Amsterdam staat en niet in staat is te reizen.
2. Bij brief van 3 juli 2018 heeft verweerder eiser medegedeeld dat de aanvraag niet compleet is ingediend. Er ontbreken – voor zover hier van belang – de volgende bewijsmiddelen:
-de relevante medische gegevens afkomstig van behandelaar G.R. Schaap (hierna te noemen: S) in reactie op de vragen van het Bureau Medische Advisering (BMA). Deze gegevens mogen niet ouder zijn dan drie maanden, ingevolge paragraaf A3/7.2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000);
-het formulier ‘Aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet (Vw)’.
Eiser is bij de brief van 3 juli 2018 in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken, uiterlijk op 17 juli 2018, de aanvraag aan te vullen met de gevraagde gegevens en is daarbij medegedeeld dat indien deze gegevens niet conform de vereisten en binnen de gestelde termijn zijn ontvangen, de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling zal worden gesteld.
3. Bij brief van 16 juli 2018 heeft eiser nadere stukken ingediend, waaronder en voor zover hier van belang, een op 10 juli 2018 door dr. K. Lambers (hierna te noemen: L) arts bij het AMC ondertekend formulier ‘Bijlage Bewijs omtrent medische situatie vreemdeling’.
4. In het primaire besluit heeft verweerder eiser tegengeworpen dat de relevante medische gegevens afkomstig van de behandelaar S en het formulier ‘Aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet (Vw)’ niet zijn overgelegd. Van een geldige reden voor het niet aanleveren van deze bewijsmiddelen is volgens verweerder niet gebleken. Er kan dan ook geen medisch advies worden gevraagd bij het BMA. Verweerder heeft de aanvraag daarom buiten behandeling gesteld.
5. Eiser heeft in de bezwaargronden aangevoerd dat het moeten overleggen van het gevraagde aanvraagformulier geen wettelijke grondslag heeft en dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat de relevante medische gegevens van de behandelaar S niet zijn overgelegd. Bij brief van 16 juli 2018 is immers wel een verklaring van L, samenwerkende collega van S in dezelfde specialisatie Orthopedie in het AMC, overgelegd. Er zijn dus voldoende medische gegevens aanwezig om het BMA een advies te laten uitbrengen.
6. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet binnen de gestelde termijn de aanvraag heeft aangevuld en dat het primaire besluit daarom op goede gronden is genomen.
7. Eiser heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat in bezwaar ten onrechte geen volledige heroverweging, als bedoeld in artikel 7:11 van de Awb, heeft plaatsgevonden. Reeds hierom kan het bestreden besluit niet in stand blijven. Al vanaf het begin, maar zeker in bezwaar, beschikt verweerder over alle relevante medische gegevens omtrent de gezondheidstoestand van eiser om het BMA een advies te laten uitbrengen.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
8.1
Uit paragraaf A3/7.2.4 (ad 3) van de Vc 2000 – zoals deze ten tijde van het primaire en het bestreden besluit luidt – volgt dat de vreemdeling bij de aanvraag in ieder geval moet overleggen bewijsmiddelen over relevante medische gegevens, dat wil zeggen meer gedetailleerd informatie over:
  • de actuele klachten en diagnose die de behandelaar heeft geconstateerd;
  • de medische voorgeschiedenis;
  • de aard van de ingezette of in te zetten behandeling;
  • de voorgeschreven medicatie (indien van toepassing);
  • het beloop van de behandeling en de te verwachten duur ervan.
Uit de toelichting bij ad 3 in deze paragraaf volgt dat de brieven van de behandelaars in elk geval de antwoorden moeten bevatten op alle vragen die het BMA heeft gesteld in haar brief aan de behandelaar(s). Deze brief maakt onderdeel uit van de Bijlage ‘Toelichting en bewijsmiddelen medische omstandigheden’.
8.1.1
De Bijlage ‘Toelichting en bewijsmiddelen medische omstandigheden’ maakt deel uit van het formulier ‘Aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet (Vw)’ (vindplaats: www.ind.nl).
8.2
Uit paragraaf A3/7.2.6 van de Vc 2000 volgt dat verweerder het BMA in ieder geval niet verzoekt om een advies uit te brengen als de vreemdeling incomplete of ontbrekende bewijsmiddelen als genoemd in paragraaf A3/7.2.4 van de Vc 2000 overlegt en deze niet heeft aangevuld, ondanks dat verweerder hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld.
8.3
De stelling van eiser dat de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 vormvrij is en dat hij daarom het aanvraagformulier ‘Aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet (Vw)’ niet hoefde in te dienen – hetgeen door verweerder ter zitting niet is betwist – doet niet af aan het feit dat bij de aanvraag niet de relevante medische gegevens van de behandelaar(s) in reactie op de vragen van het BMA zijn overgelegd. Bij het aanvraagformulier hoort tevens de Bijlage ‘Toelichting en bewijsmiddelen medische omstandigheden’ – een brief met vragen van het BMA aan de behandelaar(s). Het door L op 10 juli 2018 ingevulde formulier ‘Bijlage Bewijs omtrent medische situatie vreemdeling’ – daargelaten of het overleggen van een verklaring van een samenwerkende collega van de behandelaar volstaat – betreft een ander document/bewijsmiddel dan voornoemde brief met de vragen van het BMA aan de behandelaar(s) en is slechts één van de onderdelen/bijlagen van het formulier ‘Aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet (Vw)’. Verweerder stelt daarom terecht dat eiser niet alle gevraagde relevante medische gegevens, als bedoeld in paragraaf A3/7.2.4 van de Vc 2000, heeft ingediend.
8.4
Wanneer deze gegevens ontbreken verzoekt verweerder, volgens het beleid in paragrafen A3/7.2.6 en A3/7.2.4 van de Vc 2000, het BMA niet om advies uit te brengen. Omdat verweerder bij het ontbreken van deze gegevens geen adequate beoordeling van de aanvraag heeft kunnen maken, heeft verweerder de aanvraag niet ten onrechte buiten behandeling gesteld. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1288).
8.5
De stelling van eiser dat verweerder op grond van de heroverweging in bezwaar de aanvraag alsnog in behandeling had moeten nemen, faalt evenzeer. Daargelaten dat na een juiste toepassing van artikel 4:5 van de Awb, een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd maar niet gehouden is om alsnog ingediende stukken in de beoordeling te betrekken (zie de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1905), heeft eiser ook in bezwaar de gevraagde relevante medische gegevens, bedoeld in paragraaf A3/7.2.4 van de Vc 2000, niet overgelegd. Een heroverweging op grond van de in bezwaar ingediende stukken zou dan ook niet tot een gunstiger besluit hebben geleid.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.