ECLI:NL:RBDHA:2020:5122

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1852
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij bijstandsaanvraag wegens onvoldoende informatie over leningen

Op 4 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S. Şeker, een voorlopige voorziening heeft gevraagd na de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat verzoeker onvoldoende inlichtingen had verstrekt over zijn financiële situatie, met name over leningen die hij van derden had ontvangen. Verzoeker stelde dat hij geld had geleend om in zijn levensonderhoud te voorzien, maar kon geen bewijsstukken overleggen omdat zijn vrienden weigerden om hierover een verklaring af te geven.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, maar dat verzoeker niet de benodigde informatie had verstrekt om het recht op bijstand vast te stellen. De voorzieningenrechter benadrukte dat het op verzoeker rustte om duidelijkheid te geven over zijn financiën en dat de door verweerder gevraagde gegevens essentieel waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. Aangezien verzoeker niet in staat was om de gevraagde informatie te overleggen, werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier, en vond plaats zonder openbare zitting vanwege de coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1852

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 mei 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. S. Şeker),

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

ProcesverloopBij besluit van 6 februari 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder eisers aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet (Pw) afgewezen.

Bij besluit van 6 februari 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder het aan eiser verstrekte voorschot teruggevorderd tot een bedrag van € 1.730,00.
Verzoeker heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker voert aan dat hij geld van derden heeft geleend om in zijn levensonderhoud te voorzien, maar dat hij daar niet langer een beroep op kan doen. Hierdoor zijn schulden ontstaan en kan hij zijn vaste lasten niet meer betalen. Onder verwijzing naar zijn bezwaarschrift voert verzoeker voorts aan dat hij rechtmatig in Nederland verblijft en derhalve met een Nederlander kan worden gelijkgesteld en recht heeft op een bijstandsuitkering. Verzoeker betoogt bij verweerder te hebben aangegeven dat hij geld van vrienden heeft geleend, maar dat deze weigeren hierover een verklaring op te stellen of te ondertekenen. Verzoeker kan dit daarom niet bewijzen. Verzoeker heeft alle inlichtingen verschaft die zijn gevraagd, zodat verweerder de aanvraag niet op deze grond kon afwijzen.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aannemelijk is dat de financiële situatie van verzoeker zodanig is dat er sprake is van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen.
4. Verweerder heeft aan het primaire besluit I ten grondslag gelegd dat verzoeker geen volledige inlichtingen heeft verstrekt, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Blijkens de aan het primaire besluit I ten grondslag liggende Rapportage Levensonderhoud gaat het daarbij om de bij brieven van 14 en 29 november en 12 december 2019 opgevraagde gegevens over hoe verzoeker in zijn levensonderhoud heeft voorzien, waaronder bewijsstukken van de ontvangen leningen. Daarnaast is de identiteit van verzoeker niet vastgesteld. Het verblijfsdocument waarvan verzoeker een kopie heeft overgelegd is ingetrokken en een kopie van verzoekers paspoort ontbreekt.
5. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
6. In geval van een bijstandsaanvraag ligt het op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw op de weg van de aanvrager om onder meer de nodige duidelijkheid te geven over zijn financiën. Vervolgens is het aan verweerder om de gegeven inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren.
7. Nog daargelaten of verzoeker met een Nederlander kan worden gelijkgesteld, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door verweerder gevraagde gegevens over hoe verzoeker in zijn levensonderhoud heeft voorzien – specifiek de gegevens omtrent de aangegane leningen – voor de beoordeling van het recht op bijstand van belang zijn. Verzoeker heeft deze gegevens niet overgelegd en niet is gebleken dat het voor verzoeker onmogelijk is deze te overleggen. Verzoekers enkele verklaring dat zijn vrienden weigeren een verklaring op te stellen over de door hen verstrekte leningen, is daarvoor onvoldoende. Dit betekent dat verzoeker aan verweerder onvoldoende inlichtingen heeft gegeven om het recht op bijstand te beoordelen.
8. Het ligt op de weg van verzoeker om de situatie in bezwaar op te helderen. Omdat de thans beschikbare gegevens onvoldoende zijn om daarop vooruit te kunnen lopen, wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 4 mei 2020 door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel