ECLI:NL:RBDHA:2020:5128

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5220
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had een bijstandsuitkering ontvangen die met terugwerkende kracht werd herzien en een bedrag van €12.156,31 werd teruggevorderd. Dit besluit volgde op een reeks verzoeken om informatie van de gemeente, waarbij eiser niet tijdig en volledig had gereageerd op de vragen over zijn financiële situatie, waaronder het bezit van een woning in Frankrijk. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht had gehandeld door de bijstandsuitkering te herzien en terug te vorderen, omdat eiser niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting. Eiser voerde aan dat hij door een ernstige vorm van tinnitus niet in staat was om te werken, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet leidde tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen die de terugvordering zouden rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet op een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal later alsnog worden uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5220

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.L. Hofdijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Mos).

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers bijstandsuit-kering op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode van 14 december 2017 tot en met 31 december 2018 herzien en een bedrag van €12.156,31 teruggevorderd.
Bij besluit van 1 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus heeft er met toestemming van partijen geen onderzoek ter zitting plaatsgevonden

Overwegingen

1.1
Aan eiser is met ingang van 14 december 2017 een bijstandsuitkering toegekend. Naar aanleiding van een verhuismelding van 2 mei 2018 heeft verweerder eiser bij brief van 27 juni 2018 uitgenodigd voor een gesprek en verzocht om informatie. Bij brief van 31 oktober 2018 is opnieuw om informatie verzocht, waaronder over het bezit van en de waarde van een woning in Frankrijk.
1.2
Bij brief van 12 december 2018 heeft verweerder nadere informatie gevraagd. Op de grond dat de vervolgens ingeleverde informatie onvolledig was, heeft verweerder bij besluit van 15 januari 2019 eisers bijstandsuitkering per 1 januari 2019 tijdelijk stopgezet. Bij brief van 16 januari 2019 heeft verweerder het verzoek om informatie herhaald en een toelichting gegeven op de redenen waarom deze informatie noodzakelijk wordt geacht. Toen hier geen reactie op kwam, heeft verweerder eiser bij brief van 29 januari 2019 opnieuw gevraagd om de ontbrekende informatie. Verweerder heeft eiser onder meer gevraagd om het eigendomsbewijs van de woning in Frankrijk, waaruit blijkt welk deel van de woning bij eiser in eigendom is en een recente officiële waardevaststelling van het onroerend goed in Frankrijk.
1.3
Tevens heeft verweerder bij besluit van 29 januari 2019 het recht op bijstand van eiser opgeschort per 1 januari 2019 en eiser gewaarschuwd dat hij tot 12 februari 2019 de kans kreeg om de ontbrekende gegevens alsnog in te leveren. Bij gebreke daarvan zou de bijstandsuitkering worden ingetrokken.
1.4
Op de grond dat de aanvullend gevraagde informatie niet was ontvangen, heeft verweerder geconcludeerd dat het recht op bijstand niet was vast te stellen. Verweerder heeft eisers bijstandsuitkering bij besluit van 12 februari 2019 beëindigd per 1 januari 2019. Dit is gevolgd door het primaire besluit, waarbij het recht op uitkering over de gehele periode van verlening is herzien en de betaalde bijstand is teruggevorderd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de herziening en terugvordering gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de in bezwaar alsnog overgelegde waardevaststelling ontoereikend is. Hij is in het Frans opgesteld en niet door een beëdigd vertaler in het Nederlands vertaald. Subsidiair is verweerders standpunt dat niet is komen vast te staan dat de waardevaststelling afkomstig is van een objectieve en betrouwbare bron. Meer subsidiair stelt verweerder dat met de overgelegde stukken niet alle vragen uit de brief van 12 december 2018 over eisers vermogenspositie zijn beantwoord. Het recht op bijstand is dus nog altijd niet vast te stellen. Van dringende redenen om af te zien van de terugvordering is verweerder niet gebleken.
3. Eiser betoogt dat hij ten gevolge van een ernstige vorm van tinnitus niet in staat is om te werken. Verweerder houdt daar onvoldoende rekening mee.
4.1
De rechtbank leidt uit het beroepschrift af dat eiser zijn beroep beperkt tot het bestaan van dringende redenen, nu hij geen inhoudelijke gronden tegen het bestreden besluit naar voren brengt.
4.2
Volgens vaste rechtspraak kunnen dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw slechts gelegen zijn in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor een betrokkene. Het moet gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. Degene die zich beroept op dringende redenen zal die redenen aannemelijk moeten maken. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:832.
4,3 Van dergelijke dringende redenen is niet gebleken. Dat eiser aan een ernstige vorm van tinnitus lijdt, wat hij overigens niet met medische stukken aannemelijk heeft gemaakt, betekent niet dat hij als gevolg van de terugvordering in een onaanvaardbare situatie als bedoeld in 4.2 terecht zou komen. Voor zover eiser het oog heeft gehad op de financiële gevolgen van de terugvordering, overweegt de rechtbank dat deze gevolgen zich pas zullen voordoen op het moment dat daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. Bovendien kan eiser zich dan beroepen op de beslagvrije voet, zoals geregeld in artikel 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 13 mei 2020 gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.