ECLI:NL:RBDHA:2020:5142

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
NL20.4954
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde asielaanvraag op grond van onvoldoende bewijs van bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de herhaalde asielaanvraag van een Iraanse eiser, die stelt dat hij is bekeerd tot het christendom en daardoor in Iran problemen ondervindt. De eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen, en in zijn opvolgende aanvraag voerde hij aan dat hij nog steeds wordt gezocht in Iran en dat hij zijn geloof in Nederland verder heeft verdiept. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet overtuigend heeft aangetoond dat zijn bekering tot het christendom geloofwaardig is. De rechtbank verwijst naar de eerdere afwijzing van de asielaanvraag en stelt dat de eiser onvoldoende nieuwe en relevante elementen heeft aangedragen die zijn bekering onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de eiser blijft steken in algemene verklaringen en dat de getuigenverklaringen en documenten die hij heeft overgelegd niet voldoende zijn om zijn asielrelaas te onderbouwen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.4954
V-nummer: [v-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. W.A. Berghuis),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 februari 2020 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL20.4955 en NL20.4961 en NL20.4962, plaatsgevonden op 26 mei 2020 in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Shiranian. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Iraanse nationaliteit. Op 25 oktober 2017 heeft hij, samen met zijn echtgenote [naam 2] , zijn eerste asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag lag ten grondslag dat eiser is bekeerd tot het christendom, in Iran een huiskerk bezocht en daardoor problemen heeft ondervonden. Verweerder heeft bij besluit van 12 juni 2018 deze aanvraag afgewezen en die afwijzing is in rechte vast komen te staan. [1]
2. Op 14 november 2018 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij nog steeds wordt gezocht in Iran, zoals blijkt uit de door hem overgelegde dagvaarding. Daarnaast heeft hij zijn geloof in Nederland kunnen verdiepen en heeft hij meer kennis van het geloof.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de opvolgende aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder vindt dat eiser nog steeds niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij is bekeerd tot het christendom. Net als in de vorige procedure blijft eiser namelijk steken in algemene verklaringen over de liefde van het christendom. Dat de kerk aan eiser een sociaal vangnet biedt, maakt niet dat er sprake is van een diepgewortelde innerlijke overtuiging. De door eiser in Nederland ontplooide geloofsactiviteiten kunnen niet afdoen aan het ontbreken van overtuigende verklaringen over zijn motieven voor en proces van bekering. Hetzelfde geldt voor de overgelegde getuigenverklaring van contactpersoon [naam 3] van PKN Aalden/Zweeloo.
De door eiser overgelegde dagvaarding kan evenmin de ongeloofwaardigheid van zijn relaas wegnemen, gelet op de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 14 december 2018, waaruit blijkt dat dit document mogelijk niet echt is.
4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat verweerder in het geval de gestelde bekering in de vorige procedure niet geloofwaardig is geacht omdat de vreemdeling geen inzicht in de motieven voor en het proces van bekering heeft kunnen geven, van de vreemdeling mag verwachten ermee bekend te zijn dat hij in een opvolgende aanvraag die motieven voor en dat proces van bekering kan beschrijven. Verweerder mag zich in het gehoor bij die aanvraag in beginsel beperken tot vragen naar de verschillen tussen de eerder gestelde bekering en het latere geloofsleven. Het gaat er in de opvolgende procedure immers slechts om dat de vreemdeling aantoont dat er sprake is van nieuwe, relevante elementen of bevindingen. Dat betekent dat van belang is wat voor ontwikkeling de vreemdeling in zijn geloofsleven heeft doorgemaakt. [2]
6. In Werkinstructie 2019/18 heeft verweerder opgenomen onder hoofdstuk 7:
“Indien de vreemdeling voort borduurt op een eerder ongeloofwaardig geachte bekering, rust er een zwaardere bewijslast op de vreemdeling om zijn bekering geloofwaardig te maken. Zo zal er bij een herhaalde aanvraag minder snel het voordeel van de twijfel gegeven kunnen worden, omdat een groot deel van de gestelde bekering eerder ongeloofwaardig is geacht. Daarbij dient ook bedacht te worden dat het geen herexamen is, dat telkens opnieuw gedaan kan worden. Indien de vreemdeling – ondanks de ongeloofwaardigheid van zijn eerdere verklaringen – echter nu zo overtuigend kan vertellen over zijn motieven voor en het proces van bekering dat zich heeft voorgedaan na de vorige afwijzing, kan dit – in combinatie met zijn huidige kennis en de activiteiten die hij verricht – tot de conclusie leiden dat zijn bekering nu wel geloofwaardig is.”.
7. In het geval van eiser heeft verweerder terecht, aan de hand van de hiervoor genoemde werkinstructie, beoordeeld of eiser overtuigend heeft verklaard over het proces van bekering dat zich heeft voorgedaan na de vorige afwijzing. Niet ten onrechte is geconcludeerd dat eiser daar niet in is geslaagd. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiser blijft steken in algemene verklaringen en onvoldoende concreet is over zijn eigen beweegredenen om zich te bekeren tot het christendom. Hij heeft met name verklaard over de activiteiten die hij verricht voor en in de kerk, maar daarmee heeft hij niet aannemelijk gemaakt ook daadwerkelijk te zijn bekeerd. Ter zitting heeft eiser de vraag opgeworpen of voorafgaande aan het bestreden besluit wel een bekeringscoördinator is geraadpleegd door verweerder, zoals wordt voorgeschreven in Werkinstructie 2019/18. [3] Verweerder heeft daarop ter zitting geantwoord dat dit inderdaad is gebeurd. De rechtbank ziet geen aanleiding om, anders dan ter zitting is gesteld of gesuggereerd door eiser, van verweerder te verlangen dat hij uitsluitsel geeft over het door de bekeringscoördinator ingenomen standpunt of gegeven advies. Uit de Werkinstructie volgt immers niet dat verweerder dat zou moeten doen.
8. De door eiser overgelegde dagvaarding is door Bureau Documenten onderzocht en ‘mogelijk niet echt’ bevonden. Verweerder mag er in beginsel van uitgaan dat de verklaring van onderzoek van het Bureau Documenten op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. [4] Eiser heeft niets aangevoerd dat leidt tot twijfel over de totstandkoming of de inhoud van het advies. Dit betekent dat de authenticiteit van het document niet is komen vast te staan en dat dit stuk niet kan leiden tot een andere beoordeling van eisers asielrelaas. Nu sprake is van een opvolgende asielaanvraag, dienen ingebrachte documenten ter staving van het asielrelaas authentiek te zijn en ligt de bewijslast daarvoor bij de vreemdeling. Het lag daarom op de weg van eiser om met een contra-expertise aan te tonen dat het document wél authentiek is, maar dat heeft hij nagelaten.
9. Tot slot heeft eiser in beroep getuigenverklaringen overgelegd van verschillende geloofsgenoten van de kerk in Zweeloo/Aalden. Ter zitting is de predikant, drs. [naam 4] , gehoord als getuige. Hoewel al deze verklaringen onderbouwen dat eiser betrokken is bij de kerk, veel activiteiten onderneemt en catecheselessen volgt, ontslaat dit eiser niet van de verantwoordelijkheid om zelf overtuigend te verklaren over zijn bekering. De getuigenverklaringen onderbouwen niet wat er is veranderd ten opzichte van de vorige asielprocedure en waarom nu wel sprake is van een oprechte bekering.
10. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 29 juni 2018 (NL18.11154 en NL18.11214, niet gepubliceerd) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 augustus 2018 (201805614/1/V2, niet gepubliceerd).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 10 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1307 en 12 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4174.
3.Onder hoofdstuk 8.
4.In deze zin ook recentelijk twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:628 en ECLI:NL:RVS:2020:636.