In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2020, betreft het een geschil tussen een sergeant-majoor van het Commando Zeestrijdkrachten en de staatssecretaris van Defensie over de toekenning van een VROB-toelage na de orkaan Irma. De eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris, dat hem een toelage had toegekend op basis van de Regeling vergoeding voor overwerk, onregelmatigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid (VROB) voor werkzaamheden verricht van 17 september tot 17 oktober 2017. Eiser stelde dat hij recht had op een toelage op basis van de Regeling Voorzieningen bij Vredes- en Humanitaire Operaties (VVHO), omdat hij vond dat zijn werkzaamheden binnen het operatiegebied vielen.
De rechtbank oordeelde dat de aanwijzing van het operatiegebied, dat beperkt was tot de Bovenwindse Eilanden en Dominica, niet in strijd was met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank concludeerde dat eiser niet in aanmerking kwam voor de VVHO-toelage, omdat hij niet binnen het aangewezen operatiegebied had gewerkt. De rechtbank verwierp ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat de door eiser genoemde collega’s wel degelijk binnen het operatiegebied waren ingezet. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule van de VVHO, en dat de redelijke termijn voor de procedure niet was overschreden.
De uitspraak bevestigt de noodzaak voor duidelijke aanwijzingen van operatiegebieden en de toepassing van de relevante regelingen voor militaire inzet. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.