ECLI:NL:RBDHA:2020:564

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2020
Publicatiedatum
27 januari 2020
Zaaknummer
NL19.31932
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en staatloosheid; onderzoek naar uitzetting mogelijk bij staatloosheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vreemdelingenbewaring van eiser, die stelt staatloos te zijn. Eiser is geboren in 1961 en heeft tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarin hij verzoekt om schadevergoeding. De staatssecretaris heeft eiser op 19 december 2019 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de uitzettingsprocedure belemmert.

Tijdens de zitting op 13 januari 2020 heeft eiser zijn staatloosheid onderbouwd met een Turks uittreksel van het bevolkingsregister. Eiser betoogt dat er geen zicht op uitzetting is, omdat hij staatloos is en dat hij meewerkt aan zijn uitzetting. De rechtbank overweegt dat, ondanks de staatloosheid van eiser, er voldoende gronden zijn om de maatregel van bewaring te handhaven. De rechtbank stelt vast dat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken en dat er geen andere afdoende maatregelen zijn die minder dwingend zijn dan inbewaringstelling.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat er zicht op uitzetting aanwezig is, ook al is eiser staatloos. De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.31932

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J. Singh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Nauta).

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt staatloos te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1961.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat er geen zicht op uitzetting is omdat hij staatloos is. Eiser heeft zijn staatloosheid onderbouwd met een Turks uittreksel van het bevolkingsregister van 8 november 2019. Voorts betoogt eiser dat er geen risico op onttrekking is en hij meewerkt aan zijn uitzetting. Eiser wil wel, maar kan gelet op zijn staatloosheid niet terug naar Turkije. Daarnaast voert eiser aan dat hij meewerkt aan de presentatie in persoon – en om die reden afstand heeft gedaan van zijn recht om op zitting te worden gehoord – en het Terug- en Overnameverzoek (T&O-verzoek) aan Turkije heeft ondertekend. Gelet daarop is hem ten onrechte de zware grond onder d tegengeworpen. Tot slot stelt eiser dat hem een lichter middel had moeten worden opgelegd.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser slechts één zware grond heeft betwist. Ook zonder die grond blijven er voldoende gronden over om de maatregel te kunnen dragen. Naar het oordeel van de rechtbank vloeit uit de niet-betwiste gronden en de motivering hiervan een risico op onttrekking en belemmering van de voorbereiding van de uitzettingsprocedure voort. Zo heeft verweerder bij grond 3b. gemotiveerd dat eiser – blijkens zijn eigen verklaring – na zijn aankomst, maar vóór het indienen van zijn eerste aanvraag, zich enkele jaren aan het toezicht heeft onttrokken en hij Nederland niet heeft verlaten na zijn laatste procedure ondanks zijn verplichting om te vertrekken.
6. De omstandigheid dat eiser de laissez-passer aanvraag heeft ondertekend en meewerkt aan zijn presentatie in persoon, is onvoldoende voor een ander oordeel. De rechtbank overweegt dat eiser eerder heeft verklaard niet met de consulaire vertegenwoordiger van zijn land te willen spreken en dat verweerder het contact met de Turkse vertegenwoordiging heeft moeten uitstellen wegens de asielaanvraag van eiser. Dat eiser nu wel meewerkt mijn zijn uitzetting, rechtvaardigt niet zonder meer het oordeel dat geen sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Voorts overweegt de rechtbank dat zicht op uitzetting ook aanwezig kan zijn indien eiser staatloos is. Verweerder mag onderzoeken of eiser terug kan naar zijn land van herkomst of enig ander land waar zijn toelating is gewaarborgd, zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft overwogen in de uitspraak van 30 oktober 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BK2272). De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat ook een laissez-passer kan worden afgegeven door de Turkse vertegenwoordiging als eiser staatloos is. Verweerder mag – volgens de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:618) – aan de hand van het aanknopingspunt dat eiser is geboren in Turkije, de mogelijkheid onderzoeken of eiser kan worden uitgezet naar dat land. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting aanwezig is.
8. Ten aanzien van het lichter middel is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich, gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd dat de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) over het lichter middel een afweging heeft gemaakt en tot de conclusie is gekomen dat dit niet aan de orde was en verweerder de DT&V hierin volgt. Volgens verweerder neemt de DT&V bij de afweging mee of eiser in bezit is van een identiteitsdocument en of hij meewerkt. De rechtbank volgt dit betoog van verweerder omdat eiser geen identiteitsdocument heeft en in eerste instantie niet heeft meegewerkt omdat hij contact weigerde met de consulaire vertegenwoordiging van zijn land van herkomst.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.