In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2020 uitspraak gedaan over de weigering van een omgevingsvergunning voor een dakopbouw aan de voorgevel van een woning in Pijnacker-Nootdorp. De eisers, die de vergunning aanvankelijk hadden verkregen, hebben de dakopbouw al gerealiseerd voordat het besluit tot weigering onherroepelijk was. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de vergunning rechtmatig was, omdat de dakopbouw in strijd was met de Nota Dakopbouwen, die stelt dat een dakopbouw op de voorgevel in beginsel niet is toegestaan. De rechtbank benadrukte dat de eisers zelf verantwoordelijk zijn voor de gevolgen van hun handelen, aangezien zij de dakopbouw hebben gerealiseerd zonder te wachten op de definitieve beslissing over de vergunning.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de heroverweging van de vergunning door de gemeente niet onzorgvuldig was, ondanks het feit dat de vergunning aanvankelijk was verleend. De rechtbank concludeerde dat de gemeente in redelijkheid tot de beslissing kon komen om de vergunning te weigeren, gezien de ruimtelijke gevolgen en het beleid dat in de Nota Dakopbouwen is vastgelegd. De eisers hebben niet kunnen aantonen dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eisers ongegrond en bevestigde de beslissing van de gemeente om de omgevingsvergunning te weigeren.