ECLI:NL:RBDHA:2020:5684

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
C/09/587390 / FA RK 20-272
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en teruggeleiding van een minderjarige naar Ghana

In deze zaak betreft het een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige, [naam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2014 te [geboorteplaats 1], Ghana, door de vader, [Y], die in Duitsland woont. De moeder, [X], verblijft in Nederland. De rechtbank Den Haag heeft op 11 juni 2020 uitspraak gedaan in het kader van internationale kinderontvoering. De vader verzocht om de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige naar Ghana, subsidiair naar Duitsland, en voerde aan dat de moeder zonder zijn toestemming met de minderjarige naar Nederland was verhuisd, wat volgens hem ongeoorloofd was. De rechtbank oordeelde dat de vader het recht had om mee te beslissen over de verblijfplaats van de minderjarige, en dat de moeder geen toestemming had gekregen voor de verhuizing naar Nederland. De rechtbank erkende dat er sprake was van ongeoorloofde vasthouding in Nederland, maar oordeelde dat teruggeleiding van de minderjarige naar Ghana of Duitsland niet kon plaatsvinden. Dit was gebaseerd op de ernstige problematiek van de minderjarige, die in Nederland in behandeling was en voor wie adequate hulpverlening in Ghana of Duitsland niet beschikbaar was. De rechtbank concludeerde dat de teruggeleiding van de minderjarige naar Ghana of Duitsland zou leiden tot een ondragelijke toestand voor het kind, en wees het verzoek van de vader tot teruggeleiding af. De rechtbank adviseerde de ouders om via crossborder mediation tot een oplossing te komen voor de toekomst van de minderjarige.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG

Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 20-272
Zaaknummer: C/09/587390
Datum beschikking: 11 juni 2020
Internationale kinderontvoering
Beschikkingop het op 27 januari 2020 ingekomen verzoek van:
[Y],
de vader,
wonende te [woonplaats 1] , Duitsland,
advocaat: mr. M.T.N. Whiterod te Utrecht.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[X],
de moeder,
verblijvende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda (voorheen mr. L. Stam te Vught).

1.Procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de zijde van de vader;
  • het faxbericht van 7 februari 2020 van de zijde van de moeder;
  • het F9-formulier van 27 maart 2020 van de zijde van de vader;
  • het F9-formulier van 21 april 2020 van de zijde van de vader;
  • het verweerschrift van 19 mei 2020 van de zijde van de moeder;
  • het F9-formulier van 24 mei 2020, met bijlagen, van de zijde van de vader;
  • het F9-formulier van 25 mei 2020, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
  • het F9-formulier van 26 mei 2020, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
  • het F9-formulier van 26 mei 2020, met bijlagen, van de zijde van de vader;
  • het F9-formulier van 27 mei 2020, met bijlage, van de zijde van de moeder;
  • het F9-formulier van 27 mei 2020, met bijlagen, van de zijde van de vader;
  • het F9-formulier van 28 mei 2020, met bijlage, van de zijde van de vader;
  • het F9-formulier van 28 mei 2020, met de pleitnotitie als bijlage, van de zijde van de vader.
1.2.
Op 11 februari 2020 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vader bijgestaan door zijn advocaat en een tolk, mevrouw [naam tolk 1] ;
  • de moeder bijgestaan door mr. L. Stam;
  • mevrouw [naam medewerkster RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad);
  • een oom vaderszijde;
  • de grootmoeder moederszijde.
1.3.
Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. J.T.W. van Ravenstein. De behandeling ter zitting is aangehouden.
1.4.
Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke regeling te komen. Het Mediation Bureau heeft de rechtbank op 13 februari 2020 per e-mail bericht dat de mediation is verzet, waardoor deze zal plaatsvinden op 10 en 11 maart 2020. Op 30 maart 2020 heeft het Mediation Bureau de rechtbank per e-mail bericht dat de mediation tussen de ouders niet is geslaagd.
1.5.
Op 28 mei 2020 is de behandeling op een videozitting (via Skype voor Bedrijven) van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn digitaal verschenen:
  • de vader;
  • de advocaat van de vader;
  • de moeder bijgestaan door haar advocaat;
  • mw. [naam medewerkster RvdK] namens de Raad.
De vader is tijdens de videozitting telefonisch bijgestaan door een tolk, de heer [naam tolk 2] .
Door de advocaat van de vader is tijdens de videozitting een pleitnotitie voorgedragen, die op voorhand is overgelegd.

2.Feiten

- De vader en de moeder zijn gehuwd geweest van [datum huwelijk] 2015 tot [datum echtscheiding] 2018.
- Zij zijn de ouders van [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2014 te [geboorteplaats 1] , Ghana, die door hen is geadopteerd.
- Door de High Court of Justice te [plaats] , Ghana, is op [datum uitspraak 1] 2016 een ‘Adoption Order’ afgegeven.
- De vader en de moeder hebben in het kader van de echtscheidingsprocedure op
13 december 2017 afspraken gemaakt waarin de moeder als ‘Petitioner’ en de vader als ‘Respondent’ zijn aangeduid, inhoudende de volgende ‘Terms of Settlement’:
“ […]
1. That custody of the only child of the marriage, [naam minderjarige 1] , be granted to Petitioner with reasonable access to Respondent in the manner following:
[naam minderjarige 1] be allowed to spend every other weekend with Respondent anytime Respondent is within the Jurisdiction;
[naam minderjarige 1] ’s school vacations and other holidays be shared between the parties equally.
2. That Petitioner shall notify Respondent any time she intends to travel outside the jurisdiction on a short visit or holiday with their child, [naam minderjarige 1] , and the said notification shall be done within a reasonable time.
3. That Petitioner shall not remove their child or relocate permanently outside the country with their child, [naam minderjarige 1] , without the prior notice and consent of Respondent.
[…]”.
- Voornoemde afspraken zijn op 12 januari 2018 ingediend bij The Circuit Court in [plaats] , Ghana, en zijn – met uitzondering van de afspraak onder 3 – op [datum beschikking] 2018 opgenomen in de beschikking van datzelfde Circuit Court.
- De moeder is ook moeder van [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2018 te [geboorteplaats 2] .
- De vader heeft de Ghanese nationaliteit, de moeder heeft de Nederlandse nationaliteit en [voornaam minderjarige] heeft de Ghanese en de Nederlandse nationaliteit.
- De vader heeft zich gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA). De zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO nr. 190113.

3.Verzoek en verweer

3.1.
De vader verzoekt – uitvoerbaar bij voorraad – :
  • de onmiddellijke terugkeer te gelasten van [voornaam minderjarige] naar de vader in Ghana, subsidiair Duitsland, zo nodig met behulp van de sterke arm, althans dat de terugkeer van [voornaam minderjarige] voor een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum zal plaatsvinden, waarbij de moeder [voornaam minderjarige] dient terug te brengen naar Ghana, dan wel Duitsland, dan wel dat de rechtbank zal bepalen op welke datum de vader de benodigde reisdocumenten kan ophalen en [voornaam minderjarige] aan hem wordt afgegeven, zodat de vader zelf met [voornaam minderjarige] naar Ghana, subsidiair Duitsland, kan terugvliegen;
  • de moeder te veroordelen tot betaling van een nog nader te specificeren bedrag aan de vader ter zake van de gemaakte kosten die hij in verband met de ontvoering en de teruggeleiding heeft gemaakt en nog dient te maken, daaronder begrepen de te maken kosten voor de tickets voor het bijwonen van de zittingen en het verblijf in Nederland, de reis- en verblijfskosten voor het ophalen van [voornaam minderjarige] voor zowel de vader als [voornaam minderjarige] , de kosten van de eigen bijdrage en het griffierecht in alle instanties.
3.2.
De moeder voert verweer tegen de verzoeken van de vader.

4.Beoordeling

Bevoegdheid en ontvankelijkheid
4.1.
Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Duitsland zijn partij bij het Verdrag, maar Ghana niet. Hoewel Ghana geen partij is bij het Verdrag, is volgens artikel 2 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) deze wet tevens van toepassing in de gevallen van internationale ontvoering van kinderen die niet door een verdrag worden beheerst.
4.2.
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens. De rechtbank ziet verder in het bepaalde in artikel 2 en 13 lid 3 van de Uitvoeringswet aanleiding de regels van het Verdrag – ten aanzien van het primaire verzoek tot teruggeleiding naar Ghana – naar analogie toe te passen. Hetgeen de moeder op dit punt heeft gesteld maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Nu [voornaam minderjarige] zich samen met de moeder in Nederland bevindt, is de zaak naar het oordeel van de rechtbank voldoende verbonden met de rechtssfeer van Nederland en komt de Nederlandse rechter dan ook rechtsmacht toe om kennis te nemen van het verzoek tot teruggeleiding naar Ghana.
4.3.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Belanghebbende(n)
4.4.
De vader stelt dat The Ministry of Gender, Children and Social Protection, waar The Department of Social Welfare onder valt, als belanghebbende in deze teruggeleidingsprocedure moet worden aangemerkt. Volgens de vader bepaalt artikel 86H van de Ghanese Children’s (Amendment) Act 2016 dat in de eerste vijf jaar na adoptie The Department of Social Welfare van Ghana toestemming moet geven om met een geadopteerd kind naar het buitenland te verhuizen. Deze toestemming voor permanente verhuizing naar het buitenland van een minderjarig binnenlands geadopteerd kind betreft een beperking in het gezag van de (adoptie)ouders. De vader verwijst ook naar een als productie 24 overgelegde brief van de Central Adoption Authority (eveneens onderdeel van voornoemd ministerie) waarin – kort gezegd – wordt aangegeven dat de moeder zich volgens de Central Adoption Authority niet aan de wet heeft gehouden.
4.5.
De moeder betwist dat de Ghanese overheidsinstantie belanghebbende in deze procedure is.
4.6.
Anders dan de vader betoogt, is The Ministry of Gender, Children and Social Protection noch (een van) de genoemde onderdelen van dit ministerie – The Department of Social Welfare dan wel The Central Adoption Authority – naar het oordeel van de rechtbank belanghebbende in deze procedure. Er zijn geen rechten en/of verplichtingen van een Ghanese overheidsinstantie in het geding die rechtstreeks door een beslissing van de rechtbank in deze teruggeleidingszaak worden geraakt.
4.7.
Daarbij komt dat in de Adoption Order van [datum uitspraak 1] 2016 van de High Court of Justice te [plaats] , Ghana, is bepaald: ‘
IT IS FURTHER ORDERED that the Applicants are at liberty to take the child outside the jurisdiction’. De rechtbank kan dit niet anders interpreteren dan een bij de adoptie uitgesproken toestemming aan de ouders om desgewenst met [voornaam minderjarige] buiten Ghana te verhuizen. Dat de ouders daar nadien nog eens toestemming voor zouden moeten vragen komt de rechtbank niet aannemelijk voor.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
4.8.
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Gewone verblijfplaats
4.9.
Niet in geschil is dat [voornaam minderjarige] onmiddellijk voor de overbrenging/vasthouding zijn gewone verblijfplaats in Ghana had.
Gezag, uitoefening gezag en toestemming
4.10.
De vader stelt – kort weergegeven – dat de ouders gezamenlijk ouderlijk gezag hebben en dat de vader het gezag ook feitelijk uitoefende. Na de echtscheiding hebben de ouders samen afspraken gemaakt over de hoofdverblijfplaats en de omgangsregeling. Dat vertaalt zich in wie ‘custody’ krijgt en wie ‘access’ heeft. Hiernaast hebben de ouders expliciet afgesproken dat de moeder de vader moet informeren over reizen met [voornaam minderjarige] en dat zij toestemming aan de vader moet vragen als ze permanent wil verhuizen. De moeder heeft deze toestemming van de vader niet gekregen.
4.11.
De moeder stelt dat alleen zij het gezag (‘custody’) over [voornaam minderjarige] heeft. De moeder meent dat zij vanwege het ontbreken van gezag bij de vader dus geen instemming van de vader (of enige rechter in Ghana) nodig had voor een verhuizing naar Nederland.
4.12.
Indien veronderstellende wijs wordt aangenomen dat de aan de moeder na echtscheiding toegekende ‘custody’ naar Ghanees recht zo moet worden uitgelegd dat alleen de moeder bevoegd is om over de verblijfplaats van [voornaam minderjarige] te beslissen, dan overweegt de rechtbank het volgende. De ouders hebben op 13 december 2017 in het kader van hun echtscheiding afspraken gemaakt over [voornaam minderjarige] , waaronder (onder 3): ‘
That Petitioner shall not remove their child or relocate permanently outside the country with their child, [naam minderjarige 1] , without the prior notice and consent of Respondent’. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de vader het recht heeft om over de verblijfplaats van [voornaam minderjarige] buiten Ghana mee te beslissen. Dat dit deel van de afspraak uiteindelijk niet is opgenomen in de uitspraak van [datum uitspraak 2] 2018 van The Circuit Court brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat deze afspraak niet onverkort tussen de ouders geldt. In de Settlement Terms is een dergelijke voorwaarde in elk geval niet opgenomen. Dit betekent dat de vraag hoe de aan de moeder bij echtscheiding toegekende ‘custody’ naar Ghanees recht moet worden uitgelegd in het midden kan blijven: zij had bij een verhuizing met [voornaam minderjarige] naar Nederland hoe dan ook toestemming nodig van de vader.
Niet in geschil is dat de vader geen toestemming heeft gegeven aan de moeder om samen met [voornaam minderjarige] (definitief) naar Nederland te verhuizen. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank daarom tot het oordeel dat de vasthouding van [voornaam minderjarige] in Nederland aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
4.13.
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
4.14.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging/vasthouding van [voornaam minderjarige] naar/in Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek op 27 januari 2020, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of [voornaam minderjarige] in Nederland is geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
4.15.
De moeder heeft betoogd dat er sprake is van meerdere weigeringsgronden.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub a van het Verdrag
4.16.
Op grond van artikel 13 lid 1 sub a van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat de persoon die de zorg had voor de persoon van het kind, het recht betreffende het gezag niet daadwerkelijk uitoefende ten tijde van de overbrenging of het niet doen terugkeren, of naderhand in deze overbrenging of het niet doen terugkeren had toegestemd of berust.
4.17.
De vraag of de vader het gezag daadwerkelijk uitoefende behoeft gelet op hetgeen hiervoor onder 4.12. is overwogen geen verdere bespreking.
4.18.
De moeder heeft, tijdens de zitting, aangevoerd dat er sprake is van de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 sub a van het Verdrag. De moeder stelt dat de vader heeft ingestemd met of berust heeft in het verblijf van [voornaam minderjarige] in Nederland. De moeder wijst hierbij op de e-mail die zij op 15 maart 2019 naar de vader heeft gestuurd, waarin onder meer staat ‘
We are thinking about extending our stay and base in Holland for the foreseeable future’ en ‘
Hoping this notification will be well received, we are looking forward to your written consent, to do what is in [voornaam minderjarige] ’s best interest. If we don’t hear from you within 1 (one) week, we consider this approval to relocate him to Holland.’ Na dit bericht heeft de moeder niets meer van de vader gehoord, zodat zij ervanuit ging dat de vader geen bezwaar maakte tegen het verblijf in Nederland. De vader wist waar de moeder en [voornaam minderjarige] in Nederland woonde, dus hij had actie kunnen ondernemen, aldus de moeder.
4.19.
De vader betwist dat sprake is van instemming of berusting. De vader stelt dat hij na ontvangst van de e-mail heeft geprobeerd de moeder te bellen. Dit is niet gelukt, mogelijk omdat zijn telefoonnummer is geblokkeerd. De vader heeft uiteindelijk in de zomervakantie 2019 contact opgenomen met het Centrum IKO, die hem vervolgens naar mr. Whiterod hebben verwezen. Mr. Whiterod heeft na de zomervakantie, in september/oktober 2019, de zaak opgepakt. Het contact met de Centrale Autoriteit verliep hierbij moeizaam, waardoor pas in januari 2020 het verzoek tot teruggeleiding bij de rechtbank is ingediend. De vader heeft zodoende vanaf het moment dat hij wist dat de moeder en [voornaam minderjarige] in Nederland zouden blijven stappen ondernomen om, via de juiste weg, te zorgen dat [voornaam minderjarige] weer terug zou keren.
4.20.
De rechtbank stelt voorop dat naar vaste rechtspraak berusting slechts onder strenge voorwaarden wordt aangenomen, waarbij alle omstandigheden van het concrete geval in aanmerking worden genomen. Hierbij dient gekeken te worden naar de gedragingen van de achtergebleven ouder zelf – zowel in actieve en passieve zin – en niet naar de wijze waarop anderen deze gedragingen hebben opgevat. Beslissend is of uit objectieve omstandigheden kan worden afgeleid dat de vader heeft aanvaard dat de verblijfplaats van [voornaam minderjarige] voortaan in Nederland zou zijn. Dat de vader niet (aantoonbaar) op de e-mail van 15 maart 2019 van de moeder heeft gereageerd en nadien ook niet – via e-mail, telefoon, WhatsApp o.i.d. – rechtstreeks contact heeft gehad met de moeder over haar wens om met [voornaam minderjarige] in Nederland te blijven, is onvoldoende om toestemming en/of berusting door de vader uit af te leiden. De rechtbank is ook niet gebleken van (andere) gedragingen van de vader waaruit kan worden afgeleid dat hij heeft berust in een permanent verblijf van [voornaam minderjarige] in Nederland. De vader heeft zich bovendien binnen enkele maanden tot het Centrum IKO, een advocaat en de Nederlandse CA gewend en heeft uiteindelijk binnen een jaar een verzoek bij deze rechtbank ingediend om de terugkeer van [voornaam minderjarige] te bewerkstelligen. Hieruit blijkt dat de vader zich niet bij een verhuizing van [voornaam minderjarige] naar Nederland heeft willen neerleggen.
4.21.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de moeder niet dan wel onvoldoende heeft aangetoond dat de vader op enig moment heeft toegestemd met of berust in een permanent verblijf van [voornaam minderjarige] in Nederland.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag
4.22.
Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het doel en de strekking van het Verdrag brengen met zich dat deze weigeringsgrond restrictief moet worden uitgelegd.
4.23.
De moeder stelt dat er een ernstig risico bestaat dat [voornaam minderjarige] bij zijn terugkeer (naar Ghana of Duitsland) wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. De moeder heeft, met verwijzing naar de door haar als productie 7 overgelegde brief van Sterk Huis van 19 mei 2020, het volgende aangevoerd. Bij [voornaam minderjarige] is sprake van een forse hechtingsproblematiek. Vanwege de ernst van deze kindeigen problematiek – hij is een gevaar voor zichzelf en anderen – is [voornaam minderjarige] met ingang van december 2019 noodgedwongen opgenomen in een 24-uursvoorziening. Naar verwachting start over een maand EMDR-therapie voor [voornaam minderjarige] . De intensieve behandeling van [voornaam minderjarige] zal nog maanden duren. Deze behandeling is in zijn belang en dient te worden voortgezet. De overdracht van deze behandeling naar het buitenland – Ghana of Duitsland – is onmogelijk en praktisch onuitvoerbaar. Bovendien zijn in Ghana, en evenmin in Duitsland, adequate voorzieningen getroffen zoals bedoeld in artikel 11 lid 4 Brussel II-bis. Dit betekent dat [voornaam minderjarige] op geen enkele wijze wordt beschermd indien hij zou moeten terugkeren naar Ghana of Duitsland. Hiernaast stelt de moeder dat zij niet in staat is om naar Ghana af te reizen en dat de vader, als hij naar Ghana terugkeert, niet in staat is de zorg van [voornaam minderjarige] over te nemen en opvang voor [voornaam minderjarige] te realiseren.
4.24.
De vader betwist dat sprake is van een situatie als genoemd in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag. De vader heeft aangegeven dat hij erg is geschrokken door de berichten over de opname van [voornaam minderjarige] in een instelling, maar dat hij – door het gebrek aan informatie – geen goed beeld heeft van wat er met [voornaam minderjarige] aan de hand is en hoe het nu met [voornaam minderjarige] gaat (bij Sterk Huis). Volgens de vader is er in Ghana ook gespecialiseerde hulp voor [voornaam minderjarige] binnen handbereik. Hierbij wijst de vader op drie voorbeelden die hij als productie 23 heeft ingediend. De vader heeft ook de middelen om hulp te betalen. Bovendien staat [voornaam minderjarige] , omdat hij is geadopteerd, in Ghana onder toezicht van The Department of Social Welfare en zij hebben de wettelijke plicht om [voornaam minderjarige] in de gaten te houden en te helpen als hulp nodig is. De vader heeft dus toegang tot adequate hulpverlening en hij heeft een goed netwerk van familie en vrienden om hem te helpen. De vader stelt dat hij hoe dan ook zal teruggaan naar Ghana wanneer [voornaam minderjarige] wordt teruggeleid. In Ghana heeft de vader een stuk land waarop hij een huis laat bouwen en tot die tijd kan hij bij zijn moeder terecht. Hiernaast heeft de vader een bedrijf in Ghana, dus hij kan als hij terug is zijn werkzaamheden voor dat bedrijf oppakken en inkomen genereren. De vader en zijn echtgenote zullen alles doen om het belang van [voornaam minderjarige] te dienen.
4.25.
De rechtbank is uit de overgelegde stukken – waaronder de brief van Sterk Huis van 19 mei 2020 – en hetgeen er tijdens de zitting is besproken het volgende gebleken. [voornaam minderjarige] is op 5 september 2019 gestart op de Dagbehandeling van Sterk Huis. Als reden voor de aanmelding wordt vermeld dat [voornaam minderjarige] fors externaliserend probleemgedrag vertoont in de thuissituatie. In de brief staat dat het gedrag van [voornaam minderjarige] als agressief en destructief is te beschrijven. Hierbij worden de volgende voorbeelden genoemd van zijn gedrag: tuffen, uitschelden, slaan, met spullen gooien, ruiten ingooien, spullen kapot maken, bijten, geen grenzen accepteren, geen nee accepteren, zindelijkheidsproblemen (met name als er spanning is), wegrennen, moeilijk te corrigeren, obsessief op eten gericht en een korte spanningsboog. De hypothese van onderliggende problematiek bij [voornaam minderjarige] is hechtingsproblematiek en vroegkinderlijk chronisch trauma. De rechtbank begrijpt dat de behandelaars op een bepaald moment hebben gekozen om over te stappen van enkel de Dagbehandeling naar de Dag-Nachtbehandeling, omdat de draaglast (in de thuissituatie) niet verminderde en er grote risico’s gezien worden in de ontwikkeling en het gedrag van [voornaam minderjarige] thuis. Volgens de gedragswetenschapper Dag-Nachtbehandeling en de gedragswetenschapper Dagbehandeling die de brief hebben opgesteld, is inzet van de Dag-Nachtbehandeling een grote noodzaak om escalatie te voorkomen en om [voornaam minderjarige] specifiek die behandeling (traumabehandeling) te bieden die noodzakelijk is om zijn ontwikkelingskansen te vergroten. Op de behandelgroep waar [voornaam minderjarige] verblijft zijn 24/7 pedagogisch medewerkers aanwezig die gespecialiseerd zijn in het omgaan met kinderen met trauma en gedragsproblemen. Hier wordt met [voornaam minderjarige] toegewerkt naar traumabehandeling. Onder ‘Visie ten aanzien van het vervolg van de behandeling binnen Sterk Huis’ is het volgende weergegeven:

Gezien de achtergrond van hechtingsproblematiek en vroegkinderlijk chronisch trauma verdient het duidelijk aanbeveling om zo spoedig mogelijk naar continuïteit, stabiliteit, vertrouwen en veiligheid te werken, zodat [voornaam minderjarige] voldoende ruimte ervaart om het geleerde te integreren. Opnieuw een breuk in de hechtingsrelaties en/of de voorzichtige stabiliteit die er nu voor [voornaam minderjarige] ontstaat ongedaan maken, zullen voor hem negatieve gevolgen hebben. Het is aannemelijk dat zijn kansen op herstel hiermee zullen verminderen en dat zijn gedragsproblemen zullen vergroten.
De visie vanuit het gehele behandelteam van Sterk Huis is dan ook dat het belang van [voornaam minderjarige] op de voorgrond dient te staan, waarbij intensieve behandeling rondom het vroegkinderlijk chronisch trauma op korte termijn van essentieel belang is om zijn ontwikkelingskansen te vergroten en gezonde ontwikkeling te bevorderen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat ook na inzet van individuele behandeling er nog een lange behandelfase zal volgen, waarbij integratie op de voorgrond staat en er tevens opnieuw gewerkt zal worden aan het bevorderen van een veilige hechtingsrelatie. Daarnaast zal wellicht in de toekomst psychodiagnostisch onderzoek noodzakelijk zijn om eventueel andere onderliggende (ontwikkelings-)problematieken verder te behandelen.
De Dagbehandeling zal vermoedelijk de komende maanden nog in beeld zijn, evenals de Dag-Nachtbehandeling. Afhankelijk van de vorderingen en de mogelijkheden tot behandeling (en dus afname van klachtgedrag) kan bekeken worden hoe het perspectief van [voornaam minderjarige] weer meer richting huis te brengen (en minder op de Dag-Nachtbehandeling).’
4.26.
De rechtbank begrijpt uit het voorgaande dat het voor [voornaam minderjarige] – gelet op de ernstige kindeigen (gedrags)problematiek – noodzakelijk is dat de passende hulpverlening voor hem wordt gecontinueerd. Gelet op het intensieve behandeltraject dat de behandelaars voor ogen hebben, verwacht de rechtbank dat het nog enige tijd zal duren voordat dit is afgerond. De rechtbank is, gelet op de hiervoor geschetste problematiek van [voornaam minderjarige] , van oordeel dat [voornaam minderjarige] in een ondragelijke toestand wordt gebracht indien zijn behandeling in Nederland wordt onderbroken (door een teruggeleiding). De rechtbank heeft in haar overweging betrokken dat de Raad tijdens de zitting ook heeft aangegeven dat [voornaam minderjarige] deze hulpverlening nodig heeft en dat het voor [voornaam minderjarige] belangrijk is om in Sterk Huis te blijven, omdat hij op dit moment midden in zijn behandeltraject zit.
4.27.
De rechtbank is verder – uit hetgeen de vader heeft aangevoerd – niet gebleken dat voor [voornaam minderjarige] in Ghana (of Duitsland) direct adequate en vergelijkbare hulpverlening beschikbaar is. Zelfs als die hulpverlening in Ghana (en Duitsland) wel direct voor [voornaam minderjarige] geregeld kan worden, dan blijft de rechtbank van oordeel dat een teruggeleiding een ondragelijke toestand voor [voornaam minderjarige] zal opleveren. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de ondragelijke toestand zal ontstaan bij het überhaupt onderbreken van het huidige, bij Sterk Huis gestarte, behandeltraject. De rechtbank onderschrijft de visie van Sterk Huis dat [voornaam minderjarige] gelet op zijn toch al belaste geschiedenis, waarin hij is verlaten door zijn biologische ouders, is geadopteerd en vervolgens naar een voor hem onbekend land is verhuisd, vooral geen nieuwe verlieservaring moet opdoen en zoveel mogelijk stabiliteit nodig heeft.
4.28.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van de moeder op de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag slaagt. Het verzoek van de vader tot teruggeleiding van [voornaam minderjarige] wordt daarom afgewezen.
Conclusie
4.29.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de teruggeleiding van [voornaam minderjarige] op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag afwijzen. De overige standpunten van de ouders behoeft de rechtbank niet meer te bespreken en te beoordelen.
Kosten
4.30.
Nu de rechtbank het verzoek tot teruggeleiding afwijst, zal zij – gelet op het bepaalde in artikel 26 lid 4 van het Verdrag en artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet – ook het verzoek van de vader tot veroordeling van de moeder in de kosten die de vader heeft moeten maken afwijzen.
Crossborder mediation
4.31.
De rechtbank geeft de ouders in overweging om, zoals ook ter zitting is besproken en nu de rechtbank een beslissing heeft genomen op het verzoek om teruggeleiding, nogmaals tijdens een crossborder mediationtraject met elkaar in gesprek te gaan over de toekomst van [voornaam minderjarige] en de rol van beide ouders daarin.
Beslissing
De rechtbank:
wijst af het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2014 te [geboorteplaats 1] , Ghana;
wijst af het verzoek om de moeder te veroordelen in de door de vader gemaakte kosten.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C. Sluymer, H.M. Boone en O.F. Bouwman, rechters, tevens kinderrechters, in samenwerking met mr. M. Verkerk als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 juni 2020.
Van deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.