ECLI:NL:RBDHA:2020:5940

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
C-09-594274-KG ZA 20-521
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • S.J. Hoekstra - van Vliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting van de Staat tot repatriëring van een gewonde vrouw uit Syrië

In een kort geding heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2020 geoordeeld dat de Staat der Nederlanden niet verplicht is om een gewonde Nederlands-Marokkaanse vrouw, die zich in een vluchtelingenkamp in Syrië bevindt, daar weg te halen. De eiseres, die ernstige brandwonden heeft opgelopen door een explosie, stelde dat zij in het kamp onvoldoende medische zorg ontvangt en dat de omstandigheden daar onhoudbaar zijn. De rechter weegt de belangen van de eiseres tegen de belangen van de Staat, die zich beroept op nationale veiligheid en de risico's voor Nederlandse ambtenaren in het gebied. De voorzieningenrechter concludeert dat de Staat in redelijkheid kan weigeren om de vrouw terug te halen, gezien haar vrijwillige keuze om naar Syrië te reizen en de risico's die daarmee gepaard gaan. De rechter benadrukt dat de situatie van de vrouw schrijnend is, maar dat dit niet voldoende is om de belangenafweging in haar voordeel te laten uitvallen. De uitspraak van het Gerechtshof, die eerder al had geoordeeld dat de Staat niet verplicht is om vrouwen en kinderen uit Syrië te repatriëren, blijft van kracht. De eiseres wordt in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/594274 / KG ZA 20-521
Vonnis in kort geding van 2 juli 2020
in de zaak van
[eiseres], verblijvende in het kamp [kamp I] , district [district] , provincie [provincie] te Syrië,
eiseres,
advocaat mr. Elpiniki Kolokatsi te Amersfoort,
tegen:
De Staat der Nederlanden(het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Justitie en Veiligheid) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mrs. R.W. Veldhuis en M.M. van Asperen te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de daarbij en nadien overgelegde producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de op 18 juni 2020 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Eiseres, die zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit heeft, is op 14 augustus 2014 samen met haar minderjarige zoon naar het jihadistische strijdgebied in Syrië en/of Irak gereisd en heeft zich gevoegd bij haar in Syrië verblijvende meerderjarige dochter. De zoon van eiseres is in 2015 omgekomen bij een bombardement. Eiseres verblijft sinds december 2017 samen met haar dochter in het vluchtelingenkamp [kamp I] in het noorden van Syrië. Het kamp staat onder controle van de Koerdische volksbeschermingseenheden in Syrië.
2.2.
Tegen eiseres is op 14 maart 2016 een internationaal arrestatiebevel uitgevaardigd ter zake van – kort gezegd – de verdenking van deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. Bij beschikking van 8 januari 2019 van de rechtbank Rotterdam is de gevangenneming van eiseres ter uitlevering bevolen, waaronder mede wordt verstaan de feitelijke overlevering van de verdachte, en is bepaald dat de voorlopige hechtenis zal worden ondergaan in een Huis van Bewaring. In de beschikking zijn concrete aanwijzingen gegeven ten aanzien van de inspanningen die door de Minister van Justitie en Veiligheid moeten worden verricht om de uitlevering dan wel feitelijke overdracht van de verdachte aan Nederland mogelijk te maken. Er is een verzoek om uitlevering gedaan maar uitlevering dan wel feitelijke overdracht heeft tot op heden nog niet plaatsgevonden.
2.3.
Eiseres was betrokken bij een eerder bij deze rechtbank gevoerd kort geding, dat heeft geleid tot het vonnis van 11 november 2019 (hierna: het vonnis van 11 november 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:11909)). Eiseres was in dat kort geding een van de eiseressen (die hierna ook worden aangeduid als ‘ [eiseres sub 1 c.s.] ’ of ‘de vrouwen’). Ten aanzien van hen is in het vonnis van 11 november 2019 vastgesteld i) dat zij allemaal – al dan niet met hun man/partner en hun toen reeds geboren kinderen – uit eigen beweging vanuit Nederland zijn uitgereisd naar het jihadistisch strijdgebied in Syrië en/of Irak, waar de “Islamitische Staat” (hierna: IS) de feitelijke macht had en ii) dat zij, evenals de minderjarigen voor wie een aantal van de vrouwen als wettelijk vertegenwoordigers optraden in die procedure (hierna: de kinderen), na de val van het door IS zelfbenoemde kalifaat in de (opvang)kampen [kamp II] en [kamp I] in Noord-Syrië worden vastgehouden.
2.4.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft in het vonnis van 11 november 2019 gedaagde bevolen om binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis al het nodige te doen dat noodzakelijk is om de repatriëring van in ieder geval de kinderen en in het voorkomende geval (zoals beschreven in het vonnis) ook van één of meer eiseressen te bewerkstelligen, voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd, met inachtneming van hetgeen in het vonnis is overwogen. Het Gerechtshof Den Haag (hierna: het Hof) heeft in een uitspraak van 22 november 2019 (verkort weergegeven) het vonnis van 11 november 2019 vernietigd en opnieuw rechtdoende de vorderingen van eiseressen afgewezen (hierna ook: de uitspraak van het Hof (ECLI:NL:GHDHA:2019:3208)).
2.5.
Het Hof heeft in die uitspraak, verkort weergegeven en voor zover thans relevant, overwogen:
6.3
In Syrië heeft de Staat echter geen enkele zeggenschap en ook geen effective control. Hij heeft er niet eens een consulaat. (…) Het is juist dat de door [eiseres sub 1 c.s.] genoemde omstandigheden met zich brengen dat de Staat indirect een zekere feitelijke invloed zou kunnen uitoefenen op de positie van [eiseres sub 1 c.s.] , maar daarmee heeft hij nog geen rechtsmacht over hen. Zoals ook de voorzieningenrechter heeft overwogen, komt een rechtsreeks beroep op de mensenrechtenverdragen [eiseres sub 1 c.s.] dus niet toe. (…)
6.4
Voor deze subjectieve rechten/grondrechten geldt het (…) evenzeer omdat de Staat ook die subjectieve rechten/grondrechten niet buiten zijn rechtsmacht kan waarborgen.
(…)
7.1
Bij de beoordeling van grondslag B (voorzieningenrechter: de schending van de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm uit het Nederlandse recht) dient (…) een belangenafweging plaats te vinden (…).
7.2 (…)
de belangen, die de grondrechten (en overeenkomstige subjectieve rechten (…)) beogen te beschermen (bijvoorbeeld het recht van eenieder op leven en het recht van het kind op ontwikkeling) [moeten] ook los van hun status als grondrecht/subjectief recht, rechtens te respecteren belangen zijn die bij een belangenafweging in het kader van de zorgvuldigheidsbeoordeling [moeten] worden meegenomen. Zo bezien kan worden gezegd dat de grondrechten ook wanneer de Staat geen rechtsmacht heeft, indirect toch een rol spelen. Maar deze indirecte werking van de grondrechten is minder ‘sterk’ dan de rechtstreekse werking daarvan. Feit blijft namelijk dat de Staat bij het ontbreken van rechtsmacht het niet zelf in de hand heeft dat de grondrechten worden nageleefd. (…)
(…)
7.5
[eiseres sub 1 c.s.] verkeren in de opvangkampen in erbarmelijke omstandigheden, die mogelijkerwijs nog zouden kunnen verslechteren. Het gaat in deze zaak dan ook om de belangen die de kinderen hebben bij leven, overleven en ontwikkeling, dus om hun meest fundamentele belangen. Ook van de vrouwen zijn fundamentele belangen in het geding, waaronder hun belang bij vrijheid en veiligheid, met dien verstande dat bij de vrouwen de relativering past dat zij er – in meerdere of mindere mate – zelf voor hebben gekozen om naar het kalifaat uit te reizen. Dit werkt in hun nadeel, zoals [eiseres sub 1 c.s.] zelf ook onderkennen (…).
7.6
Zeker de kinderen, maar ook de vrouwen, hebben er dus zeer groot belang bij om uit Syrië te worden weggehaald. Hun daartoe strekkende vorderingen houden onder meer in dat de Staat vertegenwoordigers naar Noord-Syrië stuurt en de aangeboden hulp van de Koerden, de Amerikanen en het Rode Kruis accepteert.
7.7
Voor zijn weigering om zich actief in te zetten voor de terugkeer van de vrouwen en de kinderen, heeft de Staat zich op de volgende belangen beroepen (…)
(i) de nationale veiligheid (in Nederland en de Schengen-landen) die in gevaar zou komen wanneer de uitgereisde vrouwen in Nederland terugkeren ;
(ii) de veiligheidsrisico’s die Nederlandse ambtenaren en andere partijen of actoren in Noord-Syrië lopen;
(iii) de internationale betrekkingen die door de gevorderde contacten met statelijke en niet-statelijke entiteiten beïnvloed kunnen worden.
(…)
7.8
Uit het onder 7.6 en 7.7 overwogene blijkt dat de vorderingen van [eiseres sub 1 c.s.] nauw verband houden met vragen van (nationale) veiligheid en buitenlands beleid. De handelwijze van de Staat op die terreinen hangt sterk af van politieke afwegingen in verband met de omstandigheden van het geval, waarbij ook belangen van anderen dan [eiseres sub 1 c.s.] een rol spelen. Op deze terreinen heeft de Staat dan ook een grote beleidsvrijheid. Dat betekent dat de burgerlijke rechter, zeker in kort geding, een grote mate van terughoudendheid aan de dag zal moeten leggen bij de beoordeling van de vorderingen van [eiseres sub 1 c.s.] , die er toe strekken om handelingen ter uitvoering van politieke besluitvorming op het gebied van (nationale) veiligheid en buitenlands beleid als onrechtmatig aan te merken. Het is immers niet aan de burgerlijke rechter om politieke afwegingen te maken (zie HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5164 ‘Joegoslavische militairen/Staat’ en HR 6 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8071 ‘VJV/Staat’). De rechter mag daarom zulke vorderingen alleen toewijzen wanneer de Staat in redelijkheid niet tot zijn handelwijze heeft kunnen komen. Het gaat hier om een marginale toets. (…)
7.9
Opmerking verdient nog dat naarmate de ingeroepen belangen groter zijn – en in dit geval zijn zij zeer groot (zie rov. 7.6) – de lat voor de Staat om de marginale toets te kunnen doorstaan navenant hoger ligt.
Met deze argumenten [voorzieningenrechter: van de vrouwen] wordt het standpunt van de Staat, dat de vrouwen als een gevaar voor de nationale veiligheid moeten worden gezien, niet weerlegd. Dat geldt ook voor het argument van [eiseres sub 1 c.s.] (…), dat er een uitvoerig plan van aanpak klaarligt voor de opvang van teruggekeerde vrouwen dat voorziet in onmiddellijke detentie. Die detentie kan vrij snel eindigen, terwijl de detentie zelf ook een veiligheidsrisico kan opleveren, in de zin dat de vrouwen daar in contact kunnen komen met andere jihadisten.
(…)
7.12
Belang (ii) van de Staat berust op de premisse dat in Noord-Syrië sprake is van een onveilige situatie. (…) Het dossier bevat echter nogal wat aanwijzingen dat Noord-Syrië op dit moment zo onveilig is dat het sturen van personen naar dat gebied grote risico’s voor de veiligheid van die personen met zich brengt. Duidelijk is in ieder geval dat de situatie in Noord-Syrië instabiel is, en dat derhalve de situatie, wanneer die nu relatief veilig zou zijn, in korte tijd kan omslaan in een (zeer) onveilige situatie. Bij deze stand van zaken kan de premisse waarop Belang (ii) berust, niet als onjuist worden gekwalificeerd. Er is hoe dan ook geen sprake van een verwaarloosbaar belang.
7.13
Wat Belang (iii) betreft hebben [eiseres sub 1 c.s.] betoogd dat niet is in te zien welke diplomatieke belangen zouden worden geschaad als de Staat gebruik zou maken van de hulp die is aangeboden door de Koerden en/of de Amerikanen. De schade aan deze diplomatieke belangen blijkt ‘als deze wordt ontleed’ buitengewoon gering te zijn, aldus [eiseres sub 1 c.s.] (…), die daarbij ook nog wijzen op het aanbod van het Rode Kruis om een faciliterende rol bij de repatriëring te vervullen. In dit verband heeft de Staat – onweersproken – naar voren gebracht dat de situatie in Syrië een ‘wespennest’ is van ingewikkelde en uiterst gevoelige politieke, diplomatieke en militaire verhoudingen (…). Hierin ligt besloten dat op dit moment niet of nauwelijks is vast te stellen welke (gunstige of nadelige) gevolgen een bepaalde handelwijze van de Staat met betrekking tot dat gebied uiteindelijk zal hebben. In het betoog van [eiseres sub 1 c.s.] wordt hieraan voorbij gegaan. De Staat heeft de politieke gevoeligheid van de situatie in Syrië geconcretiseerd met de opmerking (…) dat ‘het aangaan van formele relaties met niet-erkende separatistische groeperingen en/of entiteiten (risico’s) (met zich) (brengt) in de relaties met landen in de regio’, waarbij, zo begrijpt het hof, met de zinsnede ‘aangaan van formele relaties met niet-erkende (…) entiteiten’ onder meer wordt gedoeld op het feit dat de Koerden bij de onderhandelingen over de repatriëring de aanwezigheid van een (hoge) vertegenwoordiger van de Nederlandse regering verlangen (…) en daarmee eigen politieke belangen nastreven waarmee de Staat niet bij voorbaat vereenzelvigd wil worden. Ook heeft de Staat er op gewezen dat hij ‘geen betrekkingen onderhoudt met de regering van Syrië onder leiding van president Assad, terwijl die regering wel zowel formeel als feitelijk, zeggenschap heeft over het gebied rond de twee opvangkampen (…) [en dat] als het daadwerkelijk tot concreet handelen ter plekke zou moeten komen contact en afstemming met deze door Nederland niet erkende regering onvermijdelijk is’ (…). Verder heeft de Staat aangevoerd dat inschakeling van het Rode Kruis onverlet laat dat met statelijke en niet-statelijke entiteiten onderhandeld moet worden en dat de VS nog geen concreet aanbod tot hulp bij repatriëring hebben gedaan, zodat ook daarover eerst nog onderhandelingen zouden moeten plaatsvinden. Daarbij heeft de Staat tevens de aandacht gevestigd op het belang dat hij er bij heeft om vrij (en buiten het zicht van de publieke opinie) te kunnen onderhandelen (…). Gelet op dit alles valt niet te ontkennen dat aan Belang (iii) in ieder geval enige betekenis toekomt.
7.14.
Het onder 7.5 t/m 7.13 overwogene overziend kan – ook met inachtneming van de in dit geval hoger liggende lat in verband met de grote belangen van de kinderen en de vrouwen – onder de omstandigheden die thans gelden, niet worden gezegd dat de Staat in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot zijn weigering om zich actief in te zetten om [eiseres sub 1 c.s.] uit Syrië weg te halen. (…) Dat de door de Staat gemaakte afweging in dit kort geding de marginale toets doorstaat, neemt evenwel niet weg dat over het gewicht van de door de Staat gebruikte argumenten en over de door hem op basis van die argumenten gemaakte afweging, verschillend kan worden gedacht. Die afweging is echter aan de politiek, en niet aan de rechter, zeker niet de rechter in kort geding. Het is dus de politiek die zich over de schrijnende situatie van de kinderen en de vrouwen zal moeten buigen.”
2.6.
De vrouwen hebben cassatieberoep ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. Hierop was ten tijde van de zitting in dit kort geding nog niet beslist. Wel had de Procureur-Generaal toen al geconcludeerd en zijn conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep. De P-G heeft zich hierbij niet beperkt tot bespreking van de cassatieklachten, maar ook de juridische kaders uiteengezet zoals die volgens hem behalve voor de te beslissen zaak ook voor vergelijkbare zaken van belang zijn.
2.7.
Eiseres is op 21 mei 2020 het slachtoffer geworden van een explosie van een gasfles, waarbij de tent waarin zij verbleef in brand is gevlogen en is afgebrand. Eiseres heeft hierdoor ernstige brandwonden aan haar gezicht, oren, handen en benen opgelopen.
2.8.
De Hoge Raad heeft op 26 juni 2020 het door de vrouwen tegen de uitspraak van het Hof ingestelde cassatieberoep verworpen.

3.Het geschil

3.1.
Eiseres vordert, zakelijk weergegeven:
primair:
gedaagde op te dragen om eiseres zo snel mogelijk en uiterlijk binnen een week na betekening van het te wijzen vonnis terug te geleiden naar het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden door gedaagde te verplichten tot het repatriëren van eiseres over te (laten) gaan, hetgeen kan worden gerealiseerd door een vertegenwoordiger van de Nederlandse overheid naar Noord-Syrië te sturen om de overdracht van eiseres te bewerkstelligen en haar daarop naar Nederland over te brengen, dan wel door gedaagde te verplichten de huidige machthebbers in Noordoost-Syrië dan wel andere landen, zoals bijvoorbeeld de Verenigde Staten of Frankrijk, of non-gouvernementele organisaties, het ICRC of […] te verzoeken om assistentie te verlenen bij de repatriëring van eiseres naar Nederland;
Subsidiair:
gedaagde op te dragen c.q. te verplichten om eiseres zo snel mogelijk en uiterlijk binnen een week na betekening van het vonnis eerst over te brengen naar een ziekenhuis in de regio (bijvoorbeeld [X] ) met adequate mogelijkheden tot verzorging en behandeling van haar brandwonden en de medische zorg die zij nodig heeft, dan wel om de huidige machthebbers in Noordoost-Syrië dan wel andere landen of non-gouvernementele organisaties te verzoeken om assistentie te verlenen bij de overbrenging van eiseres naar een dergelijk ziekenhuis in de regio (bijvoorbeeld [X] ), en daarna, vanuit dat ziekenhuis, te (laten) repatriëren naar Nederland;
Meer subsidiair:
gedaagde op te dragen eiseres zo snel mogelijk en uiterlijk binnen een week na betekening van het vonnis over te brengen naar een ziekenhuis in de regio (bijvoorbeeld in [X] ) met adequate mogelijkheden tot verzorging en behandeling van haar brandwonden en de medische zorg die zij nodig heeft, dan wel om de huidige machthebbers in Noordoost-Syrië dan wel andere landen of non-gouvernementele organisaties te verzoeken om assistentie te verlenen bij de overbrenging van eiseres naar een dergelijk ziekenhuis in de regio (bijvoorbeeld in [X] );
primair, subsidiair en meer subsidiair
de vorderingen toe te wijzen primair als resultaatsverplichting dan wel subsidiair als inspanningsverplichting, dit laatste door gedaagde te verplichten alle inspanningen te verrichten en alle mogelijke voorbereidingen te treffen, terwijl daaraan een verslagleggingsplicht wordt gekoppeld, inhoudende dat van die inspanningen wekelijks, dan wel met een andere frequentie, verslag wordt gedaan aan eiseres, aan welke verslagleggingsplicht een week na betekening van het vonnis voor het eerst voldaan zal worden door gedaagde;
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,- per dag dat de resultaatsverplichting niet wordt nagekomen dan wel per dag dat gedaagde de verslagleggingsplicht niet nakomen;
met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert eiseres – samengevat – het volgende aan. Het Hof heeft weliswaar eerder een oordeel gegeven over de verplichtingen van gedaagde betreffende repatriëring van de vrouwen, maar een beoordeling op individueel gevalsniveau kan tot een andere uitkomst van de op basis van het regeringsbeleid te verrichten belangenweging leiden dan de uitkomst van het eerdere kort geding van de vrouwen. In het geval van eiseres is daar evident aanleiding toe. Er is bij haar namelijk sprake van een medische en humanitaire noodsituatie ten gevolge van het brandwondenletsel dat zij heeft opgelopen in combinatie met de erbarmelijke omstandigheden waarin zij daarvoor al verkeerde en nog steeds verkeert. Zij verkeert in levensgevaar en er is dientengevolge sprake van nodeloos en uitzichtloos lijden. Daarnaast kan gegeven haar slechte conditie niet langer worden beweerd dat eiseres een gevaar voor de nationale veiligheid zou kunnen vormen en is de veiligheidssituatie in Noord-Syrië verbeterd ten opzichte van november 2019. De medische en humanitaire noodsituatie waarin eiseres zich thans bevindt en het feit dat het hier maar om één persoon gaat, maakt dat haar repatriëring en de contacten die hiertoe gelegd moeten worden met niet-statelijke entiteiten uitstekend te rechtvaardigen zijn richting andere actoren en landen in de regio. Gedaagde schendt met zijn besluit om niet over te gaan tot repatriëring van eiseres en haar ook niet over te brengen naar een ziekenhuis in de regio waar zij de zorg krijgt die zij nodig heeft, in dit geval dan ook de zorgvuldigheidsnorm. Deze handelwijze kan de marginale toets niet doorstaan.
3.3.
Gedaagde voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

De uitspraak van het Hof van 22 november 2019
4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat voor de beoordeling in dit kort geding de uitspraak van het Hof tot uitgangspunt moet worden genomen. Beide partijen zijn hiervan ook uitgegaan en inmiddels is (na de zitting in dit geding) gebleken dat de Hoge Raad in het door de vrouwen ingestelde cassatieberoep die uitspraak in stand heeft gelaten. Dat brengt met zich dat er in dit geding van moet worden uitgegaan dat gedaagde geen rechtsmacht heeft in het gebied waar eiseres zich bevindt, noch effective control, en hij dus de (subjectieve) grondrechten van Nederlanders die zich daar bevinden niet kan waarborgen. Voor een antwoord op de vraag of gedaagde onder de gegeven omstandigheden schending van een maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm kan worden verweten dient een belangenafweging plaats te vinden en te worden beoordeeld of gedaagde door zijn weigering eiseres terug te halen onrechtmatig jegens haar handelt. Daarbij dient door de voorzieningenrechter een marginale toets te worden aangelegd.
4.2.
Voor dit geding is met name relevant dat de Hoge Raad het oordeel van het Hof in stand heeft gelaten dat gedaagde – gelet op de omstandigheid dat de vrouwen uit eigen beweging zijn uitgereisd naar het jihadistisch strijdgebied – ondanks de zwaarwegende belangen van de vrouwen en de kinderen, in redelijkheid heeft kunnen komen tot zijn beslissing om hen niet naar Nederland te halen en zich daartoe ook niet in te spannen. Daarbij heeft het Hof de door gedaagde aangevoerde belangen meegewogen. De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk geacht.
4.3.
Het Hof heeft bij de gemaakte belangenafweging aan de zijde van de vrouwen en de kinderen meegewogen dat zij in de opvangkampen in erbarmelijke omstandigheden verkeren, die mogelijkerwijs nog zouden kunnen verslechteren en dat voor hen hun (meest) fundamentele belangen op het spel staan, zoals het recht op leven en het recht op vrijheid en veiligheid. Dat betekent volgens het Hof dat de vrouwen en de kinderen een zeer groot belang erbij hebben om uit Syrië te worden weggehaald. Daarbij overweegt het Hof dat bij de vrouwen de relativering past dat zij er – in meerdere of mindere mate – zelf voor hebben gekozen om naar het kalifaat uit te reizen. Aan de zijde van gedaagde zijn door het Hof de volgende belangen meegewogen:
(i) de nationale veiligheid, die in gevaar zou komen wanneer de uitgereisde vrouwen naar Nederland terugkeren;
(ii) de veiligheidsrisico’s die Nederlandse ambtenaren en andere partijen of actoren in Noord-Syrië lopen;
(iii) de internationale betrekkingen, die door de gevorderde contacten met statelijke en niet-statelijke entiteiten beïnvloed kunnen worden.
Deze belangen aan de zijde van gedaagde zijn in de uitspraak van het Hof nader toegelicht. Het Hof komt vervolgens tot het oordeel dat onder de geldende omstandigheden niet kan worden gezegd dat gedaagde in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot zijn weigering om zich actief in te zetten om de vrouwen en de kinderen uit Syrië weg te halen.
De specifieke belangenafweging in dit geval
4.4.
In de procedure bij het Hof kon slechts een belangenafweging worden gemaakt die algemeen van aard is en die voor ieder van de vrouwen en de kinderen dezelfde is, zo heeft ook de Hoge Raad in zijn uitspraak benadrukt. De vraag die in dit geding moet worden beantwoord is of de door eiseres gestelde bijzondere omstandigheden aan haar zijde nopen tot een ander oordeel in dit geding en meer in het bijzonder tot een gehoudenheid van gedaagde om over te gaan tot de door eiseres in haar vorderingen gewenste acties. Daarbij dient volgens eiseres tevens in aanmerking te worden genomen dat de belangen waar gedaagde zich opnieuw op beroept inmiddels minder gewicht in de schaal leggen dan ten tijde van de Hofuitspraak.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van de door eiseres gewenste acties allereerst dat eiseres met al haar vorderingen kennelijk feitelijk beoogt dat zij naar een land buiten Syrië wordt overgebracht. Eiseres spreekt weliswaar subsidiair over overbrenging naar een ziekenhuis in de regio, maar voegt daaraan toe dat het daarbij moet gaan om een ziekenhuis met adequate mogelijkheden tot verzorging en behandeling van haar brandwonden en de medische zorg die zij nodig heeft en zij noemt als voorbeeld [X] . Die stad ligt buiten Syrië en wel in Irak. Mede in het licht van haar stelling dat het ziekenhuis in Syrië, waar zij na het incident tweemaal is geweest, niet voldoet, gaat de voorzieningenrechter er dan ook van uit dat eiseres niet naar een ziekenhuis in Syrië wil worden overgebracht, maar naar een ziekenhuis in Nederland, dan wel naar een ziekenhuis in Irak.
De belangen van eiseres
4.6.
Eiseres stelt dat in het kader van de noodzakelijke belangenafweging haar belang moet prevaleren boven dat van gedaagde. Zij is fysiek in zeer slechte conditie als gevolg van de opgelopen brandwonden. De medische zorg in het kamp is volstrekt onvoldoende. Er is een gebrek aan medicijnen en medische hulpmiddelen, evenals een tekort aan water en verantwoord voedsel. Daardoor zijn complicaties opgetreden hetgeen zelfs heeft geleid tot shocks. Eiseres moet worden verzorgd door haar dochter in een tent. De dochter moet betalen voor eenvoudige medicijnen, voor zover voorhanden. Eiseres is tweemaal naar het ziekenhuis in [plaats] geweest, waar zij aan het infuus is gelegd, maar ook daarvoor moest worden betaald. In het kamp is zij voorts enkele malen bezocht door verpleegsters van […] die de wonden hebben verzorgd, maar dat is veel te weinig en ook de verbandmiddelen moesten worden betaald. In het licht van deze zeer schrijnende situatie dient de belangenafweging dan ook in haar voordeel uit te vallen, aldus eiseres.
De belangen aan de zijde van gedaagde
4.7.
Gedaagde heeft zich opnieuw beroepen op de drie pijlers van haar beleid, te weten de nationale veiligheid (i), de veiligheid in het gebied (ii) en de internationale betrekkingen (ii) Die spelen nog steeds een cruciale rol in de belangenafweging en moeten volgens hem leiden tot afwijzing van de vordering van eiseres.
Belangenafweging
4.8.
Zoals hiervoor reeds vermeld heeft eiseres betoogd dat de belangen waar gedaagde zich op beroept inmiddels minder gewicht in de schaal leggen. Eiseres is van mening dat het eenvoudiger is geworden om haar terug te halen, omdat het – anders dan in het vorige kort geding – gaat om maar één persoon en omdat de situatie in Syrië inmiddels is verbeterd.
4.9.
De voorzieningenrechter volgt eiseres daar echter niet in. Anders dan eiseres veronderstelt is aannemelijk geworden dat het ook in deze situatie noodzakelijk is dat door gedaagde contact wordt gelegd/relaties worden aangegaan met de strijdgroepen die de leiding hebben over het kamp waar eiseres verblijft, alsmede dat Syrisch grondgebied wordt betreden door medewerkers van gedaagde dan wel van bondgenoten van gedaagde, zo heeft gedaagde genoegzaam toegelicht.
4.10.
Vaststaat dat overgaan tot een dergelijk handelen strijdig is met het door gedaagde tot op heden gevoerde regeringsbeleid. Gedaagde wenst daar ook nu niet toe over te gaan. Daarbij heeft gedaagde, samengevat weergegeven, gewezen op de veelheid van bewapende actoren die zich momenteel in het gebied bevinden, die daar hun eigen belangen behartigen en regelmatig op elkaar stuiten, de onderlinge verdeeldheid van de Koerden, de opgelopen spanningen door de huidige aanwezigheid van zowel Amerikaanse als Russische troepen in het gebied en de aanslagen die nog steeds plaatsvinden in de Provincie waar [kamp I] is gelegen. Verder heeft gedaagde er ter zitting op gewezen dat die week nog in het nieuws was dat Turkije plaatsen in Noord-Irak heeft gebombardeerd. Dat betreft de regio die eiseres als voorbeeld noemt van waar zij naartoe zou kunnen worden gebracht. Dit een en ander staat volgens gedaagde in de weg aan alle vervoersbewegingen, ook voor verplaatsing binnen Syrië. Die stellingen zijn door eiseres niet ontkracht. Daar komt nog bij dat voorshands aannemelijk is dat ook de huidige coronapandemie verkeersbewegingen beduidend problematischer maakt, nu in ieder geval veel vliegverkeer is stilgelegd. De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het niet onderbouwde andersluidende betoog van eiseres. Gedaagde heeft er overigens nog op gewezen dat er op 3 juni 2020 een overleg heeft plaatsgevonden tussen Nederland en enkele andere EU-landen, waarin de huidige situatie is bezien en is gekeken of er mogelijkheden zijn om bepaalde acties te ondernemen, maar dat een en ander niet heeft geresulteerd in aanpassing van het regeringsbeleid.
4.11.
Het vorenstaande in aanmerking nemende kan er in dit geding dan ook niet van worden uitgegaan dat de situatie in de regio zodanig is gewijzigd dat de door gedaagde genoemde belangen nu minder gewicht in de schaal leggen dan bij de door het Hof gemaakte belangenafweging.
4.12.
Voor zover eiseres meent dat gedaagde een en ander ook zou kunnen bewerkstelligen door hulp te vragen aan non-gouvernementele organisaties, wordt ook daaraan voorbij gegaan. Gedaagde heeft aannemelijk gemaakt dat zonder hulp/interventie van diverse andere actoren het door eiseres gewenste resultaat niet kan worden bereikt. Overleg met het Rode Kruis heeft volgens gedaagde namelijk opgeleverd dat ook die organisatie op dit terrein vooralsnog weinig kan betekenen zonder feitelijke inzet van militairen en zonder dat intensief contact plaatsvindt met een veelheid van landen en niet-statelijke actoren. Overigens is onweersproken gebleven dat non-gouvernementele organisaties zelf bepalen aan wie welke hulp wordt verleend. Zij handelen niet op aangeven van een staat en hebben gelijke behandeling hoog in het vaandel staan. Dat staat voor dergelijke organisaties ook in de weg aan het geven van meer hulp en zorg aan personen voor wie door een overheid speciale aandacht wordt gevraagd dan aan andere hulpbehoevenden in soortgelijke situaties. Dat er in de streek waar eiseres thans verblijft heel veel mensen zijn die meer zorg nodig hebben dan zij krijgen is evident. Dat een en ander ook geldt voor eiseres is zonder meer aannemelijk, maar dat is, zoals gedaagde ter zitting naar voren heeft gebracht, inherent aan haar vestiging in een land als Syrië en op zich geen reden voor repatriëring door gedaagde. De voorzieningenrechter merkt nog op dat gedaagde in dit kader aan de familie van eiseres heeft aangegeven dat het met name op hun weg ligt om de non-gouvernementele organisaties die werkzaam zijn in het gebied waar eiseres verblijft te attenderen op de moeilijke situatie waarin eiseres zich thans bevindt, teneinde te bevorderen dat zij zo veel mogelijk (medische) hulp zal kunnen krijgen. De voorzieningenrechter overweegt ten overvloede nog dat ter zitting onduidelijk is gebleven hoe gedaagde staat tegenover het door Nederlandse familieleden van eiseres verlenen van praktische hulp aan eiseres, hetzij in natura, door bijvoorbeeld medicatie of verband te sturen, hetzij door geld te sturen dat specifiek bestemd is voor de aanschaf daarvan. Kennelijk moet de familie bij het Openbaar Ministerie nagaan of dat is toegestaan, zo begrijpt de voorzieningenrechter.
4.13.
Op grond van het voorgaande moet er dus van worden uitgegaan dat de veiligheid van Nederlandse ambtenaren in de regio nog in de weg staat aan repatriëring of vervoer van eiseres naar een ziekenhuis in de regio en dat een en ander ook schade zou kunnen toebrengen aan internationale betrekkingen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het door gedaagde genoemde belang van de nationale veiligheid (het belang sub i), dat in gevaar zou komen wanneer eiseres naar Nederland terugkeert, in de belangenafweging van wat geringere betekenis is dan de andere pijlers. Niet omdat eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen gevaar meer vormt voor de nationale veiligheid – dat is door gedaagde gemotiveerd weersproken en kan in dit geding, mede gezien de verdenking tegen eiseres en het tegen haar uitgevaardigde arrestatiebevel, niet worden vastgesteld – maar omdat gedaagde gezien het gedane uitleveringsverzoek kennelijk zelf wenst dat eiseres terugkeert ter berechting. Wat hier echter ook van zij, het Hof heeft al meegewogen dat de vrouwen bij terugkeer gedetineerd zullen raken, maar ook dat de detentie vrij snel kan eindigen, terwijl de detentie zelf ook een veiligheidsrisico kan opleveren, in de zin dat de vrouwen daar in contact kunnen komen met andere jihadisten. Dit is in het geval van eiseres niet anders.
4.14.
Uitgaande van de nog immer zwaarwegende belangen van gedaagde, is vervolgens de vraag of de belangen aan de zijde van eiseres in dit specifieke geval ertoe zouden moeten leiden dat de belangenafweging in haar voordeel uitvalt. Beoordeeld moet worden of van gedaagde, gelet op de eveneens zwaarwegende belangen van eiseres, kan worden gevergd dat hij ondanks de hiervoor vermelde omstandigheden in dit specifieke geval wél in onderhandeling treedt met een van de diverse genoemde actoren. Die vraag wordt ontkennend beantwoord. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende.
4.15.
Eiseres heeft er terecht op gewezen dat het Hof heeft overwogen dat naarmate de ingeroepen belangen groter zijn de lat voor gedaagde om de marginale toets te doorstaan hoger ligt. De situatie zoals door eiseres geschetst maakt duidelijk dat zij er door haar specifieke omstandigheden evident een groot belang bij heeft om uit Syrië te worden weggehaald. Eiseres moet nu immers haar ernstige medische problemen het hoofd bieden in een situatie waarin sprake is van slechte faciliteiten en medische zorg.
4.16.
De voorzieningenrechter weegt bij de belangenafweging mee dat er voorshands van moet worden uitgegaan dat eiseres zich als volwassen vrouw willens en wetens in Syrië
gevestigdheeft en daarmee het risico heeft aanvaard dat ze in een situatie terecht kan komen waarbij zij lokale medische zorg nodig zal hebben. De andersluidende stelling van eiseres is door gedaagde gemotiveerd betwist en ook niet in lijn met de strafrechtelijke verdenking tegen haar. Dat laat onverlet dat duidelijk is dat de zorg ter plaatse bij lange na niet het Nederlandse niveau heeft. Vast staat wel dat eiseres tot op heden de periode sinds het incident heeft weten door te komen, maar haar precieze medische situatie ten tijde van de zitting in dit geding is de voorzieningenrechter onduidelijk gebleven. Echter, ook als er van moet worden uitgegaan dat haar toestand nog immer zeer zorgelijk is, is dat enkele feit onvoldoende. Immers, bedacht moet worden dat het Hof in zijn uitspraak al in aanmerking heeft genomen dat voor de vrouwen en kinderen in de kampen hun (meest) fundamentele belangen op het spel staan, zoals het recht op leven en het recht op vrijheid en veiligheid. Ook heeft het Hof vastgesteld dat de vrouwen en kinderen in de opvangkampen in erbarmelijke omstandigheden verkeren, die mogelijkerwijs nog zullen verslechteren. Dat alles heeft zelfs met betrekking tot de kinderen niet geleid tot een voor hen gunstig oordeel. Daarbij heeft het Hof in de uitspraak van 11 november 2019, die betrekking had op de vrouwen én de kinderen, ook nog expliciet overwogen dat bij de vrouwen de relativering past dat zij er – in meerdere of mindere mate – zelf voor hebben gekozen om naar het kalifaat uit te reizen. Nu er in dit geval van moet worden uitgegaan dat eiseres op volwassen leeftijd welbewust is uitgereisd naar het kalifaat en dus valt in de door het Hof bedoelde categorie waarvoor een relativering past, is dat een factor die van groot belang is in de beoordeling.
Conclusie
4.17.
Alle belangen over en weer afwegende komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de individuele situatie van eiseres, hoe schrijnend ook, voorshands onvoldoende redengevend is om tot een ander oordeel te komen dan waartoe het Hof is gekomen op basis van een algemene belangenafweging. Het gevorderde zal daarom worden afgewezen.
4.18.
Eiseres zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt eiseres in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.636,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 656,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra - van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2020.
ts