ECLI:NL:RBDHA:2020:5949
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsrecht op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit
In deze zaak heeft eiseres, een Chinese vrouw die sinds 1999 in Nederland verblijft, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit, genomen op 3 december 2019, verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond omdat zij geen bewijs van haar identiteit en nationaliteit had overgelegd. Eiseres betoogde dat er een beleidswijziging had plaatsgevonden en dat het nieuwe beleid ten onrechte was toegepast op haar aanvraag. Ze voerde aan dat het aantonen van identiteit en nationaliteit niet eerder een voorwaarde was en dat dit in strijd was met haar rechten als moeder van Nederlandse kinderen.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat eiseres haar identiteit en nationaliteit niet had aangetoond. De rechtbank wees erop dat het bewijsvereiste voor identiteit en nationaliteit al bestond ten tijde van de aanvraag, ook al was dit nog niet expliciet in het beleid opgenomen. Eiseres had geen paspoort of identiteitskaart overgelegd en de documenten die zij had ingediend, waren niet rechtsgeldig. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres ongegrond was, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden voor verblijfsrecht.
De rechtbank ging ook niet mee in het betoog van eiseres dat het vasthouden aan deze vereisten afbreuk deed aan het nuttig effect van het Unieburgerschap van haar kinderen. De rechtbank stelde vast dat zonder bewijs van haar identiteit en nationaliteit, niet kon worden vastgesteld of eiseres recht had op verblijfsrecht, en dat de belangen van de kinderen niet konden worden beoordeeld zonder deze vaststelling. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.