ECLI:NL:RBDHA:2020:6234

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3651
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voorlopige voorziening bijstandsuitkering na intrekking

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die een bijstandsuitkering had aangevraagd. De aanvraag was eerder afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat de verzoeker onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker niet in staat was om te voldoen aan de voorwaarden voor bijstand, gezien de onduidelijkheid over zijn inkomsten en de herkomst van contante stortingen op zijn bankrekening. De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventuele bodemprocedure. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, en de partijen hadden toestemming gegeven voor schriftelijke afdoening. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen nieuwe feiten waren die de afwijzing van de aanvraag konden rechtvaardigen en dat de verzoeker niet had aangetoond dat zijn situatie was gewijzigd ten opzichte van eerdere besluiten.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3651
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 juli 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoeker], te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. M.G. Eckhardt),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: W. Punter).

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2020 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een uitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen hebben de voorzieningenrechter toestemming gegeven om de zaak zonder zitting schriftelijk af te doen.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker voldoende aannemelijk gemaakt dat een spoedeisend belang aanwezig is. Aannemelijk is dat verzoeker over onvoldoende inkomsten beschikt om te voorzien in zijn dagelijkse levensonderhoud nu hij vanaf februari 2020 geen uitkering meer heeft ontvangen.
3.1
Verzoeker ontving met ingang van 19 juli 2016 een (aanvullende) bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Op 26 november 2019 heeft verweerder een melding ontvangen van de afdeling Tactische Opsporing Financieel Economisch dan de politie Den Haag. Verzoeker is een paar keer aangehouden terwijl hij in het bezit was van contant geld. Voorts is gebleken dat in de periode van 1 januari 2018 tot en met 27 juni 2019 een bedrag van in totaal € 88.208,75 is bijgeschreven.
3.2
Bij besluit van 9 maart 2020 heeft verweerder het recht van verzoeker op bijstand met ingang van 1 februari 2020 ingetrokken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat verzoekers recht op bijstand niet is vast te stellen omdat hij niet alle benodigde informatie heeft overgelegd.
3.3
Bij besluit van 2 april 2020 heeft verweerder het recht van verzoeker op bijstand vanaf 19 juli 2016 herzien en met ingang van 2 mei 2018 ingetrokken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat verzoeker vanaf 1 december 2016 contante stortingen op zijn bankrekening ontving waarvoor hij geen afdoende verklaring heeft gegeven, zodat deze bedragen als inkomsten zijn aangemerkt. Omdat de stortingen vanaf 2 mei 2018 hoger zijn dan de voor verzoeker geldende bijstandsnorm is zijn recht op bijstand per die datum ingetrokken. De terugvordering bedraagt na verrekening met het nog openstaande vakantiegeld € 25.284,98.
3.4
Op 2 april 2020 heeft verzoeker opnieuw een bijstandsaanvraag (gedateerd 31 maart 2020) ingediend. Als gewenste ingangsdatum heeft verzoeker 1 februari 2020 opgegeven. Bij besluit van 29 april 2020 heeft verweerder de aanvraag afgewezen en hieraan ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden ten opzichte van het besluit van 2 april 2020.
4. Verzoeker betwist dat er geen sprake is van nieuwe feiten. De aanvraag ziet op een ander tijdvak, dus daarom is er al sprake van een nieuw feit. Daarnaast was het aangetroffen geld niet van hem, maar betaalde hij dat weer uit aan collega’s. Omdat hij veel talen spreekt, bemiddelt hij tussen kwetsbare mensen en bedrijven.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
De periode van 1 februari 2020 tot en met 1 april 2020
5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRVB) over de toepassing van artikel 44 van de Pw bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of – in voorkomende gevallen – een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan slechts worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Dat deze bijzondere omstandigheden zich hier voordoen is de voorzieningenrechter niet gebleken.
De periode vanaf 2 april 2020
6.1
De te beoordelen periode loopt van 2 april 2020, de datum waarop eisers bijstand hebben aangevraagd, tot en met 29 april 2020, de datum van het besluit tot afwijzing van de aanvraag.
6.2
Indien eerder het recht op bijstand werd ingetrokken en de betrokkene een nieuwe aanvraag indient, gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het volgens vaste jurisprudentie van de CRVB op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
6.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in de te beoordelen periode het recht op bijstand nog steeds niet is vast te stellen. Zo bestaat er nog steeds onduidelijkheid over de herkomst van de stortingen en de contante bedragen. De verklaring die verzoeker hierover heeft gegeven, is niet met objectiveerbare stukken onderbouwd. Ook over het gebruik van de bankrekeningen van [A] en [B] heeft verzoeker geen verklaring afgelegd.
6.4
Daarbij komt dat hetgeen verzoeker nu verklaart niet overeenkomt met hetgeen hij eerder heeft verklaard. Te weten dat hij werkt voor Optima Cleaning en Care Events en dat hij voor deze twee bedrijven arbeidskrachten levert. Daarnaast zou verzoeker ook werkzaam zijn als onder meer beveiliger tijdens festivals en als verkeersregelaar.
6.5
Tot slot is ook de woonsituatie van verzoeker nog steeds onduidelijk. De stelling van verzoeker dat [A] enkel een kamer bij hem huurt, is door hem niet met objectiveerbare en verifieerbare stukken onderbouwd.
7. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat het besluit ter zake de afwijzing in de bezwaarprocedure stand zal houden. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal dan ook worden afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 9 juli 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.