ECLI:NL:RBDHA:2020:6249

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3687
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake persoonsgebonden budget voor minderjarige met medische aandoeningen onder de Jeugdwet

Op 9 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, in hun hoedanigheid als wettelijke vertegenwoordigers van hun minderjarige dochter, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. Dit besluit betrof de toekenning van een maatwerkvoorziening ingevolge de Jeugdwet, waarbij een persoonsgebonden budget (pgb) was toegekend voor de periode van 1 mei 2020 tot en met 31 mei 2020. De verzoekers stelden dat de zorg voor hun dochter, die lijdt aan Ehlers-Danlos Syndroom (EDS) en epilepsie, onder de Jeugdwet valt en dat de financiële ruimte die door verweerder was vastgesteld onvoldoende was om de noodzakelijke zorg in te kopen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang en dat de zorgvraag van de dochter voortkomt uit haar somatische aandoeningen. De rechter stelde vast dat de zorg die door de moeder en een zelfstandig werkend zorgaanbieder werd verleend, onder de Jeugdwet valt. De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit en droeg verweerder op om met ingang van de datum van uitspraak een maatwerkvoorziening toe te kennen voor de activiteit Individuele begeleiding voor 16 uur per week tegen een maximaal uurtarief van € 54,-. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de verzoekers.

De uitspraak benadrukt het belang van adequate zorg voor jeugdigen met medische aandoeningen en de verantwoordelijkheden van gemeenten in het kader van de Jeugdwet. De voorzieningenrechter heeft de noodzaak van zorg en de financiële mogelijkheden van de ouders zorgvuldig afgewogen, en heeft een voorlopige voorziening getroffen om de continuïteit van zorg voor de minderjarige te waarborgen.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3687
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 juli 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
in hun hoedanigheid als wettelijke vertegenwoordigers van de minderjarige [minderjarige], te [woonplaats] , verzoekers
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: M. Roodhorst).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2020 heeft verweerder een maatwerkvoorziening ingevolge de Jeugdwet (Jw) toegekend voor de periode van 1 mei 2020 tot en met 31 mei 2020 in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) De voorziening bestaat uit 16 uur per week individuele begeleiding middel met aan maximaal uurtarief van € 54,- en 20 uur per week persoonlijke verzorging regulier: inspanningsgericht met een maximaal uurtarief van € 11,45 per uur.
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen hebben de voorzieningenrechter toestemming gegeven om de zaak zonder zitting schriftelijk af te doen.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het onderhavige geschil sprake is van een spoedeisend belang. Hoewel uit het draagkrachtonderzoek is gebleken dat de ouders maandelijks € 100,- over houden als er geen pgb voor de werkzaamheden van de moeder wordt verstrekt, is dit niet voldoende om ook 16 uur begeleiding individueel middel in te kopen. Blijkens de stukken is deze begeleiding inmiddels is beëindigd.
3.1
De minderjarige dochter ( [A] ) van verzoekers heeft EDS van het hypermobiele type en epilepsie. Zij heeft ondersteuning nodig bij fysieke activiteiten en persoonlijke verzorging. De persoonlijke verzorging wordt verleend door haar moeder en betreft boven gebruikelijk zorg. De individuele begeleiding werd verleend door dhr. [B] , een zelfstandig werkend gekwalificeerde zorgaanbieder.
3.2
Sinds 2017 zijn er indicaties afgegeven voor de zorg voor [A] . De vorige indicatie van [A] liep van 1 mei 2019 tot en met 30 april 2020.
3.3
Op 28 januari 2020 hebben verzoekers een aanvraag ingediend om verlenging van de toegekend indicatie. Tijdens de telefonische screening hebben zij aangegeven het geld vanuit het pgb nodig te hebben omdat ze veel kosten voor [A] maken die niet vanuit de zorgverzekering of de Wet maatschappelijke ondersteuning worden vergoed.
4.1
Verweerder heeft de indicatie uit coulance voor de duur van de maand mei 2020 verlengd. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat uit het draagkrachtonderzoek is gebleken dat er geen financiële problemen voor verzoekers ontstaan als de hulp door de moeder wordt geboden tijdens de uren dat zij normaal gesproken zou werken. Verzoekers zouden in dat geval maandelijks een bedrag van € 100,- overhouden. Dat betekent volgens verweerder dat het pgb voor de persoonlijke verzorging van [A] door haar moeder wordt beëindigd. De individuele begeleiding die door [B] wordt verleend valt volgens verweerder niet onder de Jw omdat EDS en epilepsie medische aandoeningen zijn. Die vallen niet onder de in artikel 2.3 van de Jw genoemde jeugdhulpvoorzieningen in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. Medische aandoeningen vallen aldus verweerder onder de Zorgverzekeringswet (Zvw). In de overgangsperiode (maand mei 2020) heeft verweerder voor de werkzaamheden van [B] een vergoeding toegekend van 75% van het tarief waarvoor verweerder hulpverleners heeft gecontracteerd.
5. Verzoekers voeren aan dat ook somatische aandoeningen onder de reikwijdte van de Jw vallen. Verzoekers ontvangen al sinds 2017 een maatwerkvoorziening voor hun dochter. Ten aanzien van het draagkrachtonderzoek hebben verzoekers aangevoerd dat niet duidelijk is hoe de berekening is uitgevoerd en van welke gegevens verweerder is uitgegaan. Ten aanzien van de begeleiding individueel hebben zij verzocht om een pgb dat gelijk is aan het tarief waarvoor verweerder hulpverleners heeft gecontracteerd.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
6.1
Tussen partijen is niet in geding dat de zorgvraag van de dochter voort komt uit haar somatische aandoeningen.
6.2
In artikel 1.1 van de Jw worden een aantal begrippen die voorkomen in de Jeugdwet omschreven. Het begrip “jeugdhulp” wordt als volgt omschreven:

jeugdhulp:
o 1°. ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;
o 2°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en
o 3°. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt,
(,,,)
Voorts bepaalt dit artikel dat onder “opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen” moet worden begrepen
:
o 1°. psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;
o 2°. beperkingen in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie in verband met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem bij een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, en
o 3°. een tekort aan zelfredzaamheid in verband met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking bij een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt;
Artikel 2.3, lid 1 van de Jeugdwet bepaalt:
Indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, treft het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
o a. gezond en veilig op te groeien;
o b. te groeien naar zelfstandigheid, en
o c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,
rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
6.3
Uit de stukken volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat het hier gaat om persoonlijke verzorging en begeleiding van [A] . Gelet op het Familiegroepsplan is die zorg gericht is op het vergroten van de zelfredzaamheid en bevorderen van het zelfstandig functioneren van [A] . Het betreft dus - anders dan dat verweerder stelt - zorg die onder de Jw valt.
7.1
De Centrale Raad van Beroep (CRVB) heeft overwogen in zijn uitspraak van 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477, dat uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 2.3 van de Jw volgt dat het bestuursorgaan voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. Dit brengt met zich mee dat wanneer een jeugdige of een ouder zich meldt met een vraag om jeugdhulp het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn. Eerst wanneer de problemen en stoornissen zijn vastgesteld, kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen.
7.2
Het uitgangspunt van de Jw is dus dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdigen zelf ligt. Van ouders mag verwacht worden dat zij, indien noodzakelijk vergaande aanpassingen doen om dit te realiseren. Dit kan betekenen dat een ouder het eigen toekomstperspectief (carrière) of financiële situatie zal moeten bijstellen om voor het kind beschikbaar te zijn en de noodzakelijke zorg te kunnen bieden.
7.3
In het kader van het onderzoek om de eigen financiële mogelijkheden van de ouders in kaart te brengen heeft verweerder een draagkrachtonderzoek verricht. De uitkomst van dit onderzoek was dat er geen financiële problemen voor verzoekers ontstaan als de hulp door de moeder wordt geboden tijdens de uren dat zij normaal gesproken zou werken.
Nu in het dossier geen stukken aanwezig zijn waaruit blijkt van welke financiële gegevens verweerder is uitgegaan, kan de voorzieningenrechter geen uitspraak doen over deze berekening. Verweerder kan lopende de bezwaarprocedure het onderzoek nader onderbouwen zodat voor verzoekers duidelijk wordt van welke financiële informatie verweerder is uitgegaan. Nu door verzoekers in deze procedure niet met stukken is onderbouwd dat de zorg door de moeder niet kan worden verleend zonder dat dit tot onoverkomenlijke financiële problemen leidt, bestaat er voor voorzieningenrechter op dit moment onvoldoende aanleiding om een voorziening te treffen.
8.1
Nu anders dan verweerder stelt de zorg voor [A] door [B] wel onder de Jw valt, niet in geschil is dat die zorg nodig is en de financiële ruimte die er volgens de draagkrachtberekening zou zijn onvoldoende is om de Individuele Begeleiding door [B] te bekostigen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van de zorg die door [B] werd verleend.
8.2
Ten aanzien van de hoogte van het pgb overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Een gemeente mag tariefdifferentiatie toepassen. Aan de voorwaarde dat de tariefdifferentiatie bij verordening moet worden vastgelegd is voldaan. In (het huidige artikel 7 van) de Verordening jeugdhulp gemeente Zoetermeer zijn de verschillende categorieën en tarieven opgenomen. Per 1 januari 2020 is het percentage voor de zelfstandig werkende gekwalificeerde zorgverlener verlaagd van 85 naar 75% van het tarief waarvoor verweerder hulpverleners heeft gecontracteerd. Dat die begrenzing op 75% in strijd is met de Jw danwel onredelijk is, is de voorzieningenrechter niet gebleken.
Verzoekers hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat door dit lagere tarief niet de zorg kan worden ingekocht die nodig is voor [A] . De voorzieningenrechter gaat daarom uit van een maximaal uurtarief van € 54,-.
9. De voorzieningenrechter schorst het bestreden besluit, wijst het verzoek gedeeltelijk toe en treft de voorlopige voorziening dat verweerder met ingang van de datum uitspraak tot en met zes weken na de beslissing op bezwaar een maatwerkvoorziening aan verzoekers toekent voor de activiteit Individuele begeleiding voor 16 uur per week tegen een maximaal uurtarief van € 54,-.
10. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
11. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot en met zes weken na de beslissing op bezwaar en draagt verweerder op verzoekers met ingang van datum uitspraak een pgb toe te kennen voor begeleiding individueel voor 16 uur per week tegen een maximaal uurtarief van € 54,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan verzoekers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 525,- te betalen aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Kraan, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 9 juli 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
De griffier is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.