ECLI:NL:RBDHA:2020:6351

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4203
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

Op 13 juli 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. B. Bos, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door F.J. Latenstein. Eiser had een WIA-uitkering ontvangen vanwege arbeidsongeschiktheid door psychische klachten, maar deze uitkering werd beëindigd na een herbeoordeling. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beëindiging van de uitkering rechtmatig was. Eiser had in beroep aangevoerd dat er sprake was van een ernstige psychische stoornis en dat het bestreden besluit in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de verzekeringsarts op basis van de beschikbare informatie tot een juiste beoordeling was gekomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd niet op een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal later alsnog worden uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/4203

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: thans mr. B. Bos, voorheen mr. A.A. Butselaar),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: F.J. Latenstein).

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ongewijzigd wordt voorgezet.
Bij besluit van 5 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van Excent Tandtechniek (ex-werkgever) gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat de WIA-uitkering van eiser wordt beëindigd zes weken na dagtekeningen van deze beslissing.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 10 februari 2020 heeft de rechtbank de (voormalig) werkgever van eiser (Excent Tandtechniek) in de gelegenheid gesteld als derde partij deel te nemen aan de procedure. Excent Tandtechniek heeft echter niet binnen de geboden termijn medegedeeld te willen deelnemen aan deze procedure.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen waren uitgenodigd voor een zitting op 24 maart 2020. Vanwege de uitbraak van het coronavirus is deze zitting niet doorgegaan. De rechtbank heeft vervolgens toestemming gevraagd om het beroep zonder zitting schriftelijk te behandelen.
Bij e-mailbericht van 25 maart 2020 heeft eiser toestemming gegeven voor een schriftelijke afdoening van het beroep.
Bij brief van 30 maart 2020 heeft verweerder eveneens toestemming gegeven voor een schriftelijke afdoening van het beroep.
Op 3 juni 2020 heeft eiser aanvullende stukken ingediend.
Op 16 juni 2020 heeft verweerder een schriftelijke reactie ingediend.
De rechtbank heeft vervolgens op 23 juni 2020 het onderzoek gesloten.
Na de sluiting van het onderzoek, op 24 en 26 juni 2020, heeft de gemachtigde van eiser een schriftelijke reactie ingediend.

Overwegingen

1. Eiser werkte voor 37,85 uur per week als chauffeur en is per 9 augustus 2010 uitgevallen voor zijn werkzaamheden vanwege psychische klachten. Bij besluit van
2 juli 2012 heeft verweerder een WIA-uitkering toegekend, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100%.
2. Bij brief van 2 juli 2018 heeft de ex-werkgever van eiser verweerder verzocht een herbeoordeling uit te voeren. Verweerder heeft zich in het primaire besluit op het standpunt gesteld dat de arbeidsgeschiktheid van eiser niet gewijzigd is en dus ook de uitkering van eiser niet wijzigt.
3. De ex-werkgever heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar gegrond verklaard en zich op het standpunt gesteld dat eiser per
23 oktober 2018 20,24% arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft de uitkering van eiser dan ook beëindigd zes weken na dagtekening van het bestreden besluit.
4. Eiser is het daar niet mee eens en voert in beroep – samengevat weergegeven – aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een ernstige psychische stoornis. Ook is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Verder had verweerder informatie moeten opvragen bij de behandelaars van eisers. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser in beroep diverse medische stukken overgelegd.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6. Voor zover eiser betoogt dat de herbeoordeling in 2017 onzorgvuldig is geweest, overweegt de rechtbank dat die beoordeling in deze procedure niet ter toetsing voorligt. De rechtbank zal dan ook aan dit betoog voorbijgaan.
7. Ingevolge artikel 2.16, tweede lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (Niet-Kei-zaken) 2017 (het procesreglement) blijven stukken die na de sluiting van het onderzoek ter zitting ongevraagd zijn ingediend buiten beschouwing. Een uitzondering geldt voor stukken die aanleiding geven tot heropening van het onderzoek. De rechtbank ziet in de brieven van eiser van 24 en 26 juni 2020 geen aanleiding om het onderzoek te heropenen en zal die daarom buiten beschouwing laten. Ingevolge artikel 2.16, derde lid van het procesreglement blijven de buiten beschouwing gelaten stukken wel in het dossier opgenomen.
8. Verweerder mag zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
9.1
De primaire verzekeringsarts heeft eiser in het kader van de herbeoordeling op
3 september 2018 gezien op het spreekuur. De primaire verzekeringsarts heeft van zijn onderzoek een rapport opgesteld op 23 oktober 2018. In dit rapport heeft de primaire verzekeringsarts zich op het standpunt gesteld dat de psychische klachten van eiser ongewijzigd zijn ten opzichte van het onderzoek begin 2017. Eiser is inmiddels niet meer onder behandeling voor zijn psychische klachten. Met betrekking tot de psychische klachten vindt de primaire verzekeringsarts het verhaal van eiser deels niet plausibel en niet consistent (de primaire verzekeringsarts vindt dat eiser aggraveert), maar hij geeft eiser het voordeel van de twijfel en beschouwt hem gelet op de onderzoeksbevindingen en de dossiergegevens ongewijzigd volledig arbeidsongeschikt. De lichamelijke klachten (hartklachten en lage rugklachten) vormen voor de primaire verzekeringsarts geen aanleiding om volledige arbeidsongeschiktheid aan te nemen. Er is geen sprake van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid omdat er geen sprake is van een medische eindsituatie. Het is de verwachting van de primaire verzekeringsarts dat de medische situatie bij adequate behandeling op lange termijn wezenlijk zal verbeteren.
9.2
Naar aanleiding van het bezwaar van de ex-werkgever van eiser heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) op 22 mei 2019 een rapport uitgebracht. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht en eiser medisch onderzocht op
24 januari 2019. Ook heeft de verzekeringsarts b&b een psychiatrische expertise en informatie van de huisarts opgevraagd. Deze expertise is op 23 april 2019 opgesteld door J.K. van der Veer, psychiater. De psychiater komt tot de conclusie dat sprake is van een chronische aanpassingsstoornis met gemengd angstige en matte/sombere stemming naast een in ernst afgenomen chronische complexe rouwstoornis. Er is geen sprake van een ernstige psychiatrische aandoening en er is geen indicatie voor een gespecialiseerde psychiatrische behandeling. De verzekeringsarts b&b heeft de psychiatrische expertise en de informatie van de huisarts bij zijn onderzoek betrokken. Volgens de verzekeringsarts b&b is er momenteel geen sprake van een ernstige psychiatrische aandoening. Er zijn weinig tot geen beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren en eiser behoeft geen behandeling binnen de gespecialiseerde psychiatrische GGZ. Uit de berichtgeving van de huisarts van 7 februari 2019 blijkt dat er sprake is van HNP lumbaal, maar niet van alarmsymptomen. Volgens de huisarts is bij de meeste gevallen de prognose gunstig in afwezigheid van alarmsymptomen. Verder is er volgens de verzekeringsarts b&b geen harde objectieve grond voor een urenbeperking. De verzekeringsarts b&b komt tot de conclusie dat per de datum in geding sprake is van duurzaam benutbare mogelijkheden. Aan de hand van zijn bevindingen heeft de verzekeringsarts b&b een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin de beperkingen van eiser zijn vastgelegd.
9.3
De rechtbank ziet in hetgeen eiser in beroep naar voren heeft gebracht geen aanleiding om de medische bevindingen en de conclusies van de verzekeringsarts b&b onzorgvuldig of niet juist te achten. De rechtbank acht in dat verband van belang dat de verzekeringsarts b&b een psychiatrische expertise en informatie van de huisarts heeft opgevraagd en deze informatie bij zijn onderzoek heeft betrokken. Voor zover eiser heeft opgemerkt dat het onderzoek bij de psychiater in zijn beleving heel kort heeft geduurd, overweegt de rechtbank dat in het algemeen geldt dat uit de duur van een medisch onderzoek niet zonder meer conclusie kunnen worden getrokken over de volledigheid en zorgvuldigheid daarvan. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 december 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4482, rechtsoverweging 4.2). De rechtbank ziet in de expertise geen aanknopingspunten dat het onderzoek door de psychiater onvolledig of onzorgvuldig is geweest. Verder blijkt uit de rapportage naar het oordeel van de rechtbank dat alle klachten van eiser bij de beoordeling zijn betrokken. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de verzekeringsarts b&b meer of andere informatie had moeten opvragen. Eiser is weliswaar tot eind 2017 in behandeling geweest bij GGZ Rivierduinen, maar hij heeft het advies om zich onder behandeling van iPsy te stellen destijds niet opgevolgd. Op het moment van de herbeoordeling was eiser dus niet in behandeling. De medische stukken die eiser in beroep heeft overgelegd leiden naar het oordeel van de rechtbank evenmin tot de conclusie dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Weliswaar blijkt uit deze stukken dat eiser al lange tijd psychische klachten heeft en daarvoor onder behandeling is geweest, maar naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze stukken niet dat de verzekeringsarts b&b de beperkingen van eiser op dat moment onjuist of onzorgvuldig heeft ingeschat. Dat eiser – zoals uit de aanvullende stukken blijkt – inmiddels weer onder behandeling is bij GGZ Reflection en hij nog steeds medicatie slikt, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank betrekt daarbij de reactie van de verzekeringsarts b&b van 5 november 2019 waarin hij toelicht dat aangaande de werkdiagnoses geen groot verschil van inzicht bestaat en zij geen aanleiding geven om de ingeschatte belastbaarheid anders in te schatten. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest, en verweerder het rapport van de verzekeringsarts b&b aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Het betoog van eiser dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel slaagt niet.
10.1
Eiser betoogt voorts dat het bestreden besluit in strijd is met het vertrouwensbeginsel. In dat verband acht eiser dat hij een lange voorgeschiedenis heeft waarin ernstige psychische klachten zijn vastgesteld. Daardoor mocht eiser erop vertrouwen dat verweerder de uitkering niet zou beëindigen, enkel op basis van de rapportage van de psychiater.
10.2
De rechtbank overweegt dat het enkele gegeven dat eiser langere tijd een WIA-uitkering heeft ontvangen die gebaseerd is op een hoge mate van arbeidsongeschiktheid, niet met zich brengt dat verweerder daar niet meer op terug mag komen. Dat verweerder is afgegaan op de psychiatrische expertise van 23 april 2019, maakt dat niet anders. Overigens wordt het betoog van eiser dat verweerder na de psychiatrische expertise opeens een andere koers is gaan varen, weersproken door de rapportage van de primaire verzekeringsarts van 23 oktober 2018 waarin de primaire verzekeringsarts zich op het standpunt stelt dat het verhaal van eiser deels niet plausibel en niet consistent is (zie ook rechtsoverweging 9.1). Niet is gebleken van een toezegging – in welke vorm dan ook – op grond waarvan eiser er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat zijn uitkering niet zou worden beëindigd. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt dan ook niet.
11. Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor de geduide functies. De rechtbank stelt in dit verband vast dat eiser geen specifieke, op de geduide functies gerichte beroepsgronden heeft aangevoerd. Het is de rechtbank niet gebleken dat de arbeidskundige beoordeling niet op goede gronden berust.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 13 juli 2020 gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.