ECLI:NL:RBDHA:2020:6722

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
NL20.12115 en NL20.12117
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvragen door Finland vanwege Dublinverordening en corona-maatregelen

In deze zaak hebben eisers, twee Russische asielzoekers, beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling zijn genomen. De staatssecretaris heeft zich beroepen op de Dublinverordening, die bepaalt dat Finland verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielaanvragen, omdat zij eerder een Schengenvisum voor Finland hebben verkregen. Eisers hebben aangevoerd dat zij door de coronamaatregelen niet in staat waren om een zienswijze in te dienen, en dat de staatssecretaris hen onvoldoende uitstel heeft verleend om dit alsnog te doen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door het verzoek om uitstel af te wijzen zonder de eisers de mogelijkheid te geven om in contact te komen met hun gemachtigde. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd, maar de rechtsgevolgen van deze besluiten in stand gelaten, omdat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij door de handelwijze van de staatssecretaris in hun belangen zijn geschaad. De rechtbank heeft de staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.12115 en NL20.12117

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1] , eiser 1,geboren op [geboortedatum 1]

V-nummer: [V-nummer 1] , en
[eiser 2], eiser 2,
geboren op [geboortedatum 2] ,
V-nummer: [V-nummer 2] ,
beide van Russische nationaliteit,
tezamen te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. H.M. Schurink-Smit),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W. Griffioen).

Procesverloop

Bij besluiten van 2 juni 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Finland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Tevens is een tolk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Finland een verzoek tot overname gedaan omdat de Finse autoriteiten aan eisers een Schengenvisum hebben verleend van 15 januari 2020 tot en met 5 februari 2020. Eisers zijn daarop op 16 januari 2020 uit Rusland vertrokken. Eisers zijn met een bus naar Finland vertrokken. Op 17 januari 2020 zijn zij van Finland via Servië naar Nederland gereisd met het vliegtuig. Op 24 januari 2020 hebben zij in Nederland een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft op 18 februari 2020 een overnameverzoek gedaan bij Finland op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening. Finland heeft dit verzoek op 19 februari 2020 aanvaard.
2. Eisers voeren, samengevat, aan dat het hen onmogelijk is gemaakt om een zienswijze naar voren te brengen. Bij brieven van 16 maart, 14 april, 23 april en 29 april 2020 heeft de gemachtigde van eisers steeds aangegeven dat het gelet op de maatregelen rondom het corona-virus niet mogelijk was om eisers te spreken. Dat de uitbraak van het corona-virus niet is opgenomen in het beleid van verweerder zoals weergegeven in paragraaf C1/2.12 van de Vreemelingencirculaire (Vc) is juist, maar eisers stellen dat op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb kan worden gesteld dat het beleid niet op deze situatie is ingericht. Verweerder kan dan ook niet slechts met een verwijzing naar dat beleid een verzoek om uitstel afwijzen. Daarbij komt dat verweerder de termijn ook twee keer heeft verlengd, zodat het wel degelijk tot de mogelijkheden van verweerder behoort. De overdrachtstermijn van eisers zal pas op 19 augustus 2020 verstrijken zodat er nog ruimte genoeg was om de termijn nogmaals te verlengen. Ten tijde van het indienen van het beroep werden er ook nog geen overdrachten uitgevoerd. Dit alles maakt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet alsnog nader uitstel tot 2 juni 2020 kon worden verleend, zoals was gevraagd in de brief van 29 april 2020. Ook waren er op het moment van de bestreden besluiten geen mogelijkheden beschikbaar op de asielzoekerscentra voor asielzoekers om in een afgeschermde ruimte gesprekken te voeren met hun advocaat. Verweerder is hier ten onrechte aan voorbij gegaan. Het feit dat eisers beschikken over een iPhone maakt nog niet dat daarmee contact kan worden gemaakt. Er moet nog steeds identificatie plaatsvinden en er zal een tolk bij betrokken moeten worden. Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat gemachtigde op basis van de gehoren een zienswijze naar voren kon brengen. Alleen als de gemachtigde expliciet door cliënten is gemachtigd en de identiteit van cliënten heeft geverifieerd, kan er een zienswijze worden ingediend. Door het uitstel niet te verlenen heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld.
2.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat paragraaf C1/2.12 Vc een limitatieve opsomming bevat van de opties voor het verlenen van uitstel van een zienswijze. Hoewel een pandemie geen reden is voor verlenen van uitstel, betreft dit een uitzonderlijke situatie en heeft de IND ook begrip voor de situatie waarin gemachtigden verkeren waardoor de IND toch heeft geprobeerd om enigszins tegemoet te komen aan al dan niet beperkt uitstel verlenen. Aan de gemachtigde van eisers is eerst tot 24 maart 2020 uitstel verleend en daarna tot 28 april 2020. Door deze verlenging met vijf weken van de zienswijzetermijn is de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om alsnog in contact te treden met eisers en een zienswijze in te dienen. Verweerder kon niet verder tegemoet komen aan het verzoek van gemachtigde van eisers en de totale duur van het gegeven uitstel, afgezet tegen de maximale duur en fatale termijnen binnen de Dublinprocedure, acht verweerder niet onredelijk en onevenredig. Gemachtigde had alternatieve mogelijkheden kunnen onderzoeken om op veilige wijze met eisers in contact te komen. De stelling van gemachtigde dat verificatie van de identiteit van eisers en de machtiging om namens hen op te treden, volgt verweerder niet. Het verifiëren van de identiteit van eisers kan ook via een beveiligde telefoon- of videoverbinding plaatsvinden. Uit het aanmeldgehoor van eisers valt op te maken dat zij vaardig zijn met het internet en dat zij een emailadres bezitten. Daarnaast blijkt uit informatie van AVIM Rotterdam dat zij ieder tijdens de aanmelding in het bezit waren van een iPhone welke niet in beslag zijn genomen. Zelfs als de gemachtigde niet in contact kan treden met eisers, wordt verwacht dat er desondanks gereageerd kan worden op een uitgebracht voornemen. Eisers zijn namelijk uitvoerig gehoord inzake eventuele bezwaren tegen een overdracht, zodat gemachtigde van de bezwaren op de hoogte was. Verder speelt informatie uit openbare bronnen een belangrijke rol in Dublinzaken.
Verweerder wijst op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 1 juni 2017 (NL17.2072). Daarin is overwogen dat de toegevoegde advocaat op grond van artikel 24 van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) verplicht is de nodige rechtsbijstand te verlenen zolang er geen toestemming door de Raad voor Rechtsbijstand is verleend voor intrekking van de toevoeging. In artikel 33, tweede lid, van de Wrb is bepaald dat een toegevoegde advocaat zich pas na de beëindiging of intrekking van de toevoeging aan de zaak kan onttrekken. Dit is ook van toepassing in Dublinzaken. De enkele omstandigheid dat een afspraak en machtiging in persoon niet kunnen plaatsvinden, leidt er niet toe dat gemachtigde niet namens eisers kan optreden en een zienswijze kan indienen. Met name nu niet is gebleken dat contact per mail of telefoon niet mogelijk is. De afwijzing van het verzoek om uitstel leidt niet tot strijd met artikel 4:84 Awb.
2.2
Uit artikel 3.109c, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) volgt dat de vreemdeling zijn zienswijze op het voornemen om de aanvraag niet in behandeling te nemen uiterlijk binnen twee weken schriftelijk naar voren brengt.
In paragraaf C1/2.6 in verbinding met C1/2.12 Vc staat het beleid van verweerder voor het verlenen van uitstel voor het indienen van de zienswijze. Het beleid van verweerder voorziet in vijf limitatief opgesomde omstandigheden waaronder tot vijf werkdagen uitstel wordt verleend.
2.3
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat in de periode waarin de vorige gemachtigde van eisers de zienswijze moest indienen, het erg moeilijk was om contact te leggen met eisers. Verweerder had daar begrip voor, gezien de omstandigheid dat verweerder ook twee keer uitstel heeft verleend, terwijl dit niet onder de limitatieve opsomming van het genoemde beleid viel. Het derde verzoek om uitstel (van 23 april 2020) heeft verweerder afgewezen bij schrijven van 29 april 2020. Daarin is het volgende meegedeeld:
“Naar aanleiding van uw verzoek om verder uitstel voor het indienen van de zienswijze, d.d. 23 april 2020, bericht ik u dat ik uw verzoek afwijs. De reden dat ik uw verzoek afwijs is dat het niet voldoet aan hetgeen gesteld is in de Vc C1/2.12 omtrent uitstel voor het indienen van een zienswijze. Uw beroep op de huidige situatie, in verband met de uitbraak van het Corona virus, leidt niet tot een ander oordeel. Immers, bij de IND worden de processen langzamerhand weer opgestart via technieken die in lijn zijn met de Corona maatregelen. Bij deze wordt u verzocht om ook andere mogelijkheden te onderzoeken om in contact te komen met uw cliënt.”
De rechtbank acht het standpunt van verweerder, dat de afwijzing van het derde verzoek om uitstel (van 23 april 2020) is gelegen in de omstandigheid dat dit niet onder de limitatieve opsomming in het beleid valt, onvoldoende gemotiveerd. Verweerder had immers al twee keer eerder uitstel aan de vorige gemachtigde van eisers verleend, namelijk op 18 maart 2020 en op 21 april 2020, in verband met de corona-maatregelen. In beide gevallen is niet vermeld op grond van welk beleid verweerder het uitstel heeft verleend. Gelet op de duur van het verleende uitstel ligt het niet in de rede dat dit was gebaseerd op het beleid zoals weergegeven in paragraaf C1/2.12 Vc. Ook de brief van 21 april 2020 van verweerder aan de gemachtigde van eisers, waarin uitstel is verleend tot 28 april 2020, geeft aan dat nogmaals uitstel mogelijk was. De brief luidt als volgt:
“Op 31 maart 2020 heeft het kabinet besloten dat alle coronamaatregelen in Nederland worden verlengd tot en met dinsdag 28 april 2020. In de week vóór 28 april 2020 beoordeelt het kabinet wat er voor de periode daarna nodig is. Gelet hierop wordt er uitstel verleend tot uiterlijk 28 april 2020. Hopelijk heeft u in de periode toch contact kunnen leggen met uw cliënt. Mocht u na deze datum nog redenen hebben voor verder uitstel, dan kunt u nogmaals een met redenen omkleed verzoek hiertoe indienen.”
Nu het uitstel was verleend naar aanleiding van de maatregelen rondom de coronacrisis, die maatregelen (zoals algemeen bekend) grotendeels nog van kracht waren toen eisers op 23 april 2020 om nader uitstel voor het indienen van een zienswijze vroegen, het verleende uitstel niet was gebaseerd op bekend beleid en in de brief van 21 april 2020 nogmaals de mogelijkheid openstond om verder uitstel te vragen, was voor de vorige gemachtigde van eisers redelijkerwijs niet voorzienbaar dat hun derde verzoek tot nader uitstel niet zou worden ingewilligd.
2.4
Door het verzoek om uitstel van de zienswijze bij brief van 29 april 2020 af te wijzen, zonder de vorige gemachtigde van eisers ook daadwerkelijk de mogelijkheid te geven om ‘andere mogelijkheden te onderzoeken om in contact te komen met eisers’, heeft verweerder de vorige gemachtigde van eisers hiermee de mogelijkheid ontnomen om alsnog een zienswijze in te dienen. De rechtbank overweegt dat de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen moet worden aangemerkt als een essentieel onderdeel van de besluitvormingsprocedure, zoals uit vaste jurisprudentie volgt (onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 10 oktober 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AH9079 en van 31 juli 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB1457). De handelwijze van verweerder is dan ook als onzorgvuldig aan te merken. Het beroep van verweerder op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 1 juni 2017 (NL17.2072) gaat niet op. Het betreft hier immers geen beëindiging of intrekking van de toevoeging, maar om een (tijdelijke) feitelijke belemmering van de gemachtigde om in overleg met eisers te treden om een zienswijze in te kunnen dienen. Voor het passeren van het zorgvuldigheidsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is in dit geval geen plaats. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
3. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of er aanleiding bestaat om te bepalen dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten geheel of gedeeltelijk in stand blijven.
4. Eisers voeren aan dat zij in Finland verwachten geen eerlijk proces krijgen. Zij hebben gehoord dat Finland regelmatig asielaanvragen van LHBT-personen afwijst. Eiser stellen zich voorts op het standpunt dat zij bij terugkeer naar Finland het risico lopen om teruggestuurd te worden naar Rusland. Eisers geven aan dat zij op de hoogte zijn van de praktijk van Finland om asielzoekers relatief eenvoudig over de grens naar Rusland te zetten zonder dat daar een procedure aan vooraf ging. Bij overdracht aan Finland vrezen zij daarom voor indirect refoulement.
4.1
Op grond van het interstatelijke vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel vanuit uitgaan dat de autoriteiten van Finland zich houden aan hun internationale verplichtingen. Bij (dreigende) schending daarvan geldt het uitgangspunt dat daarover geklaagd kan worden bij de (hogere) Finse autoriteiten. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eisers aannemelijk maken dat het asiel- en opvangsysteem in Finland dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan Kroatië een risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder gevolgd kan worden in zijn, ter zitting ingenomen, standpunt dat de enkele, niet onderbouwde, stelling van eisers, dat Finland asielaanvragen van homoseksuele asielzoekers afwijst en hen zou uitzetten naar Rusland, niet betekent dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Voor zover Finland asielaanvragen van homoseksuele asielzoekers zou afwijzen, betekent dit op zichzelf nog niet dat geen sprake is van een zorgvuldige asielprocedure, zoals verweerder heeft gesteld. Daarbij komt dat niet is gebleken dat eisers niet zouden kunnen procederen tegen een dergelijke beslissing of anderszins hun beklag kunnen doen bij de (hogere) Finse autoriteiten. De rechtbank is daarom van oordeel dat eisers geen begin van bewijs hebben geleverd dat Finland zijn internationale verplichtingen niet nakomt of dat de (hogere) Finse autoriteiten hen bij een (dreigende) schending daarvan niet kunnen of willen helpen. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eisers door de handelwijze van verweerder niet in zijn belangen is geschaad.
5. Op grond van het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand te laten, omdat eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij door de handelwijze van verweerder in hun belangen is geschaad.
6. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van de samenhangende beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluiten;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.J. van Beek, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.