ECLI:NL:RBDHA:2020:709

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
AWB 18 / 8200
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning regulier wegens sepot van aangifte mensenhandel en procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de intrekking van de verblijfsvergunning regulier van eiseres, die de Ugandese nationaliteit heeft. Eiseres had eerder een asielvergunning verkregen en deed aangifte van mensenhandel, waarna zij een verblijfsvergunning regulier onder tijdelijke humanitaire gronden ontving. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 3 oktober 2018 het bezwaar van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep van eiseres.

Tijdens de zitting op 12 december 2019 zijn zowel eiseres als verweerder niet verschenen. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat eiseres procesbelang heeft, omdat de asielvergunning een eerdere ingangsdatum heeft dan de intrekking van de verblijfsvergunning. Eiseres betoogde dat de sepotbeslissing niet correct aan haar was bekendgemaakt, waardoor zij niet in staat was om tijdig een klacht in te dienen bij het gerechtshof. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres voldoende op de hoogte was van de sepotbeslissing en dat zij de mogelijkheid had om een klacht in te dienen.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht de verblijfsvergunning regulier van eiseres heeft ingetrokken, omdat de beperking waaronder de vergunning was verleend, niet meer van toepassing was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/8200

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigden: mr. R. Mustafa en mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning regulier ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 12 december 2019. Eiseres en haar gemachtigde zijn zonder voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Ugandese nationaliteit. Zij heeft een asielvergunning gekregen en vervolgens aanvragen gedaan voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor haar twee gestelde kinderen.
2. Ook heeft eiseres aangifte van mensenhandel gedaan. Eiseres is daarom in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’ op grond van de regeling voor slachtoffers van mensenhandel (paragraaf B8/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), geldig van 10 april 2017 tot 10 april 2018).
3. De officier van justitie heeft op 22 december 2017 besloten dat het niet mogelijk is om vervolging in te stellen en heeft de aangifte van eiseres is geseponeerd. Om die reden heeft verweerder het voornemen geuit om de verblijfsvergunning regulier van eiseres in te trekken. Eiseres heeft daartegen een zienswijze ingediend.
4. Bij besluit van 23 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier van eiseres ingetrokken met terugwerkende kracht tot 22 december 2017 op grond van artikel 19, gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder stelt zich op het standpunt dat met ingang van die datum niet langer is voldaan aan de beperking waaronder de vergunning was verleend.
5. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard. Op wat eiseres daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Ontvankelijkheid
6. Eerst zal de rechtbank ingaan op de stelling van verweerder dat eiseres niet kan worden ontvangen in haar beroep omdat zij geen procesbelang heeft. Daarbij wijst verweerder erop dat eiseres rechtmatig verblijf heeft op grond van haar asielvergunning en dat zij daarom met deze procedure niet in een verblijfsrechtelijk gunstigere positie kan komen.
7. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Op grond van de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 9 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1611), is procesbelang in beginsel gegeven indien de te verlenen verblijfsvergunning een eerdere ingangsdatum heeft dan de reeds verleende. Deze situatie doet zich in dit geval voor aangezien de asielvergunning van eiseres is verleend met ingang van 7 juni 2017, terwijl de verblijfsvergunning regulier van eiseres was verleend met ingang van 10 april 2017. Dit brengt met zich dat er vanwege deze eerdere ingangsdatum sprake is van procesbelang en dat de rechtbank het beroep inhoudelijk zal beoordelen.
Bekendmaking van de sepotbeslissing
8. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte tot intrekking van haar verblijfsvergunning regulier is overgegaan, omdat de sepotbeslissing niet correct aan haar is bekendgemaakt. Volgens eiseres is haar daarom de mogelijkheid ontnomen om tijdig een klacht wegens niet vervolgen in te stellen bij het gerechtshof zoals bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), waarmee intrekking had kunnen worden voorkomen.
9. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiseres bij brief van 19 januari 2018 bij verweerder heeft verzocht om toezending van een afschrift van de sepotbeslissing en dat in de zienswijze van eiseres van 22 februari 2018 wordt vermeld dat zij inmiddels in het bezit is van de sepotbeslissing. Anders dan eiseres stelt, was er op dat moment voor haar nog alle mogelijkheid om een klacht zoals bedoeld in artikel 12 Sv in te dienen. Dit kan namelijk op grond van artikel 12l, tweede lid, Sv binnen drie maanden nadat de betrokkene bekend is geworden met het sepot.
10. Bovendien overweegt de rechtbank dat zelfs als het gerechtshof een dergelijke klacht in behandeling zou hebben genomen nog geen aanleiding zou bestaan om aan te nemen dat de verblijfsvergunning regulier van eiseres ten onrechte is ingetrokken. Immers, met het behandelen van een dergelijke klacht is nog geen sprake van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek zoals bedoeld in paragraaf B8/3 van de Vc. De rechtbank ziet zich hierin gesteund door de jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 5 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3309).
Conclusie
11. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder terecht heeft overwogen dat met ingang van 22 december 2017 de beperking waaronder de verblijfsvergunning regulier van eiseres was verleend is komen te ontvallen, zodat per die datum kon worden overgegaan tot intrekking van die vergunning.
12. Uit het voorgaande volgt dat verweerder uit de bezwaargronden, bezien in relatie tot het primaire besluit, heeft kunnen concluderen dat er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was dat het bezwaar van eiseres niet kon leiden tot een andersluidend besluit. Verweerder heeft daarom gelet op artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht mogen afzien van horen in bezwaar.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.