ECLI:NL:RBDHA:2020:709
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning regulier wegens sepot van aangifte mensenhandel en procesbelang
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de intrekking van de verblijfsvergunning regulier van eiseres, die de Ugandese nationaliteit heeft. Eiseres had eerder een asielvergunning verkregen en deed aangifte van mensenhandel, waarna zij een verblijfsvergunning regulier onder tijdelijke humanitaire gronden ontving. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 3 oktober 2018 het bezwaar van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep van eiseres.
Tijdens de zitting op 12 december 2019 zijn zowel eiseres als verweerder niet verschenen. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat eiseres procesbelang heeft, omdat de asielvergunning een eerdere ingangsdatum heeft dan de intrekking van de verblijfsvergunning. Eiseres betoogde dat de sepotbeslissing niet correct aan haar was bekendgemaakt, waardoor zij niet in staat was om tijdig een klacht in te dienen bij het gerechtshof. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres voldoende op de hoogte was van de sepotbeslissing en dat zij de mogelijkheid had om een klacht in te dienen.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht de verblijfsvergunning regulier van eiseres heeft ingetrokken, omdat de beperking waaronder de vergunning was verleend, niet meer van toepassing was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.