ECLI:NL:RBDHA:2020:7092

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
C/09/586591 / HA ZA 20-55
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contractuele boete en matiging in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is een vordering ingesteld door Visitaties Commissie Pensioenfondsen B.V. (VCP) tegen een natuurlijke persoon, die onder een handelsnaam opereert. De zaak betreft een contractuele boete die door VCP wordt gevorderd, waarbij de rechtbank op 1 juli 2020 een vonnis heeft gewezen. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 8 april 2020 geoordeeld dat de andere vorderingen van VCP als onweersproken zijn toegewezen, voor zover de stellingen van VCP deze vorderingen kunnen dragen. VCP heeft aanspraak gemaakt op een vergoeding op basis van artikel 5.3 van de overeenkomst en een contractuele boete op grond van artikel 6 van die overeenkomst.

De gedaagde heeft in zijn antwoordakte verweer gevoerd tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring en heeft de rechtbank verzocht om de contractuele boete te matigen. De rechtbank heeft overwogen dat de beslissing tot het verlenen van akte niet-dienen als een bindende eindbeslissing moet worden aangemerkt, maar in dit geval is er aanleiding om de verweren van de gedaagde te betrekken bij de beoordeling, gezien de hoogte van de gevorderde boete. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rol voor akte uitlating van VCP over de verweren van de gedaagde, zodat VCP in de gelegenheid wordt gesteld om hierop te reageren. De verdere beslissing is aangehouden, en een nieuwe datum voor vonnis zal worden bepaald na de uitlating van VCP.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/586591 / HA ZA 20-55
Vonnis van 1 juli 2020
in de zaak van
VISITATIE COMMISSIE PENSIOENFONDSEN B.V.te Tilburg,
eiseres,
advocaat mr. B.F.M. Evers te Tilburg,
tegen
[gedaagde] mede handelend onder de naam [handelsnaam gedaagde]te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R. Stekelenburg te Kerkwijk.
Partijen zullen hierna VCP en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 april 2020;
  • de akte wijziging of concretisering van eis van de zijde van VCP;
  • de antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is de datum voor vonnis bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In deze zaak heeft [gedaagde] uitsluitend tijdig voor antwoord gediend op de door hem als incident opgevatte exhibitievordering. Daarom heeft de rolrechter voor de conclusie van antwoord in de hoofdzaak akte niet-dienen verleend.
2.2.
In het tussenvonnis van 8 april 2020 is overwogen dat de andere vorderingen van VCP als onweersproken worden toegewezen, voor zover de stellingen van VCP deze vorderingen kunnen dragen. Aldus is in dat vonnis geoordeeld dat VCP aanspraak heeft op de vergoeding zoals neergelegd in artikel 5.3 van de overeenkomst van partijen, evenals op contractuele boete op grond van artikel 6 van die overeenkomst. In het tussenvonnis heeft de rechtbank de zaak naar de rol verwezen voor akte wijziging ofwel concretisering van eis ten aanzien van de gevorderde vergoeding op grond van artikel 5.3 van overeenkomst van partijen.
2.3.
In de akte die VCP vervolgens heeft genomen, heeft zij haar vorderingen gehandhaafd en geconcretiseerd.
2.4.
In zijn antwoordakte heeft [gedaagde] mede betoogd dat de rechtbank kan en dient terug te komen op de beslissing akte niet-dienen tegen hem te verlenen voor de conclusie van antwoord in hoofdzaak. Voorts zijn in die akte meerdere inhoudelijke verweren opgenomen. [gedaagde] heeft zich onder meer verweerd tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring en de rechtbank gevraagd om de contractuele boete te matigen.
2.5.
De rechtbank overweegt dat de beslissing tot het verlenen van akte niet-dienen is aan te merken als een bindende eindbeslissing. De rechter mag van een dergelijke beslissing in dezelfde instantie in beginsel niet terugkomen. In deze zaak speelt echter de bijzondere omstandigheid dat VCP een zeer hoog bedrag aan contractuele boete vordert, van een natuurlijke persoon. Naast de eenmalige contractuele boete van € 5.000 vordert VCO van [gedaagde] een dagelijks met € 500 oplopende boete. In deze situatie slaagt een beroep op matiging van een contractuele boete veelvuldig. De verweren van [gedaagde] betreffen onderwerpen die niet ambtshalve kunnen worden afgedaan door de rechtbank.
2.6.
Op grond van een afweging van de aard van de fout die tot het niet antwoorden in de hoofdzaak heeft geleid en alle betrokken belangen en omstandigheden, acht de rechtbank het onaanvaardbaar om het beroep van [gedaagde] op matiging van de contractuele boete en zijn verweer tegen de uitvoerbaar bij voorraadverklaring wat betreft die boete, als tardief buiten beschouwing te laten. Daarom zal de rechtbank
uitsluitenddeze verweren van [gedaagde] bij haar beoordeling betrekken. De rechtbank geeft hierbij analogische toepassing aan ECLI:NL:1998:ZC2640, RvdW 1998, 98 en ECLI:NL:HR:2015:2461.
2.7.
VCP heeft nog niet op deze twee verweren van [gedaagde] kunnen reageren. Daarom wordt de zaak verwezen naar de rol van twee weken na heden, om VCP daartoe alsnog in de gelegenheid te stellen. Daarna wordt wederom een datum voor vonnis bepaald.
2.8.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 15 juli 2020voor akte uitlating VCP over (i) het verweer van [gedaagde] dat hier grond is voor matiging van de contractuele boete en (ii) het verweer van [gedaagde] tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2020. [1]

Voetnoten

1.type: