In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is een vordering ingesteld door Visitaties Commissie Pensioenfondsen B.V. (VCP) tegen een natuurlijke persoon, die onder een handelsnaam opereert. De zaak betreft een contractuele boete die door VCP wordt gevorderd, waarbij de rechtbank op 1 juli 2020 een vonnis heeft gewezen. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 8 april 2020 geoordeeld dat de andere vorderingen van VCP als onweersproken zijn toegewezen, voor zover de stellingen van VCP deze vorderingen kunnen dragen. VCP heeft aanspraak gemaakt op een vergoeding op basis van artikel 5.3 van de overeenkomst en een contractuele boete op grond van artikel 6 van die overeenkomst.
De gedaagde heeft in zijn antwoordakte verweer gevoerd tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring en heeft de rechtbank verzocht om de contractuele boete te matigen. De rechtbank heeft overwogen dat de beslissing tot het verlenen van akte niet-dienen als een bindende eindbeslissing moet worden aangemerkt, maar in dit geval is er aanleiding om de verweren van de gedaagde te betrekken bij de beoordeling, gezien de hoogte van de gevorderde boete. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rol voor akte uitlating van VCP over de verweren van de gedaagde, zodat VCP in de gelegenheid wordt gesteld om hierop te reageren. De verdere beslissing is aangehouden, en een nieuwe datum voor vonnis zal worden bepaald na de uitlating van VCP.