ECLI:NL:RBDHA:2020:7188

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
C/09/590233 / KG RK 20-405
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in faillissementsprocedure met betrekking tot de rechter-commissaris

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2020 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was in een faillissementsprocedure, had de rechter-commissaris, mr. W.J. Don, gewraakt. De wrakingsgrond was gebaseerd op de procedurele beslissing van de rechter-commissaris om een zitting op 3 maart 2020 door te laten gaan zonder de aanwezigheid van verzoeker. Verzoeker stelde dat deze beslissing blijk gaf van vooringenomenheid en dat hij zijn recht om zich te verweren was ontnomen. De wrakingskamer oordeelde echter dat verzoeker niet voldoende bewijs had geleverd om zijn verhindering aan te tonen en dat de rechter-commissaris optrad in de hoedanigheid van artikel 69 van de Faillissementswet, waardoor verzoeker ontvankelijk was in zijn wrakingsverzoek.

De wrakingskamer benadrukte dat procedurele beslissingen in beginsel geen grond voor wraking kunnen vormen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die wijzen op partijdigheid. De kamer concludeerde dat de beslissing van de rechter-commissaris om de zitting door te laten gaan niet onbegrijpelijk was, gezien de urgentie van de ontruiming van de woning van verzoeker. De wrakingsgrond werd als onvoldoende onderbouwd beschouwd, en het verzoek tot wraking werd afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2020/18
zaak- /rekestnummer: C/09/590233 / KG RK 20/405
Beslissing van 6 juli 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. W.J. Don,
rechter-commissaris in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter-commissaris.
Belanghebbende in deze procedure is mr. B.F. van Noort, curator in het faillissement.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 7 maart 2020;
- het proces-verbaal van 3 maart 2020;
- de schriftelijke reactie van de rechter-commissaris van 19 maart 2020.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 6 juli 2020 is verzoeker niet verschenen. De belanghebbende is evenmin verschenen.
De rechter-commissaris heeft laten weten niet te zullen verschijnen.
Verzoeker heeft bij brief van 1 juli 2020, bij de rechtbank ingekomen op 3 juli 2020, een verzoek tot aanhouding gedaan aangezien hij op 6 juli 2020 verhinderd is bij de mondelinge behandeling te verschijnen. Voorts heeft hij een nadere reactie naar aanleiding van de schriftelijke reactie van de rechter-commissaris gegeven.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter-commissaris inzake het faillissement van verzoeker in de zaak met nummer C/09/18/292 F.
Op 3 maart 2020 heeft een zitting plaatsgevonden, teneinde verzoeker in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze kenbaar te maken tegen een door de belanghebbende voorgenomen procedure in kort geding. Verzoeker is niet op die zitting verschenen.
Op 2 maart 2020 is bij de rechtbank een brief van verzoeker binnengekomen waarin hij heeft vermeld dat hij door de curator op de hoogte is gesteld van de zitting op 3 maart 2020 maar dat hij ervan uitgaat dat de zitting geen doorgang zal vinden omdat hij geen oproep van de zitting heeft ontvangen. Naar aanleiding van deze brief heeft de belanghebbende verzoeker op 2 maart 2020 nogmaals gewezen op de datum en het tijdstip van de zitting.
Omdat verzoeker niet is verschenen om zijn zienswijze bekend te maken, heeft de rechter-commissaris de door de belanghebbende verzochte machtiging verleend.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek – kort samengevat – het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Uit de gang van zaken met betrekking tot de zitting van 3 maart 2020 kan afgeleid worden dat de rechter-commissaris vooringenomen en partijdig is. Door de zitting zonder zijn aanwezigheid doorgang te laten vinden, heeft de rechter-commissaris verzoeker zijn recht om zich te verweren ontnomen.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1
Ten aanzien van het verzoek tot aanhouding overweegt de wrakingskamer als volgt. In het licht van de hiervoor onder 2.1 geschetste gang van zaken met betrekking tot de zitting van 3 maart 2020 mag van verzoeker verwacht worden dat hij zijn aanhoudingsverzoek op enigerlei wijze onderbouwt met bewijsstukken. Nu verzoeker niet eens een begin van een onderbouwing heeft aangeleverd, is het onvoldoende aannemelijk geworden dat verzoeker verhinderd is ter zitting van de wrakingskamer te verschijnen. Het verzoek tot aanhouding wordt daarom afgewezen.
3.2
De rechter-commissaris heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn wrakingsverzoek, aangezien zij als rechter-commissaris in de zin van art. 105 Faillissementswet (hierna: Fw) optrad om inlichtingen van verzoeker in te winnen. Verzoeker was daarom bij de zitting van 3 maart 2020 geen partij in het geschil.
De wrakingskamer overweegt als volgt.
Art. 69 lid 1 Fw luidt als volgt:
“Ieder schuldeisers, de commissies uit hun midden benoemd en ook de gefailleerde kunnen bij verzoekschrift tegen elke handeling van de curator bij de rechter-commissaris opkomen, of van deze een bevel uitlokken, dat de curator bepaalde handeling verrichte of een voorgenomen handeling nalate.”
Art. 105 lid 1 Fw luidt als volgt:
“De gefailleerde is verplicht voor de rechter-commissaris, de curator of de commissie uit de schuldeisers te verschijnen en deze alle inlichtingen te verschaffen, zo dikwijls hij daartoe wordt opgeroepen.”
Uit het proces-verbaal van de zitting van 3 maart 2020 leidt de wrakingskamer af dat de curator aan de rechter-commissaris heeft verzocht om een machtiging te verlenen om verzoeker te dagvaarden in een kort geding om de woning van verzoeker te kunnen ontruimen, met het oog op het gereedmaken van de woning voor de verkoop daarvan.
Inhoudelijk gezien betrof dit naar het oordeel van de wrakingskamer een geschil tussen verzoeker en de curator waarover de rechter-commissaris, nadat zij kennis heeft genomen van de standpunten van alle belanghebbenden, een beslissing diende te nemen. Gelet op het vorenstaande is er sprake van een situatie als bedoeld in artikel 69 Fw. Verzoeker kan daarom in zijn wrakingsverzoek worden ontvangen.
3.3
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.4
De wrakingskamer overweegt dat de wrakingsgrond betrekking heeft op een procedurele beslissing, te weten het laten doorgaan van de zitting van 3 maart 2020 buiten aanwezigheid van verzoeker. Procedurele beslissingen kunnen in beginsel geen grond vormen voor wraking. Dit is alleen anders, indien (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Hetgeen verzoeker in dit verband in zijn wrakingsverzoek heeft gesteld levert geen aanwijzing op die tot dat oordeel zou moeten leiden. Verzoeker was op de hoogte van de zitting van 3 maart 2020 en is door de belanghebbende nogmaals gewezen op de datum en het tijdstip van de zitting. De beslissing van de rechter-commissaris om de zitting buiten aanwezigheid van verzoeker doorgang te laten vinden, is - mede in aanmerking nemende dat haast was gemoeid met de ontruiming van de woning - dan ook niet onbegrijpelijk.
Een blijk van vooringenomenheid kan hieruit dus niet worden afgeleid. Het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de rechter-commissaris
• de belanghebbende.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. O. van der Burg, S.M. Krans en C.M. van der Kleijn, in tegenwoordigheid van de griffier W.H. Ng en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.