ECLI:NL:RBDHA:2020:7247

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
3 augustus 2020
Zaaknummer
C/09/590961 / FA RK 20-2065
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van zorgmachtiging voor opname in een accommodatie op basis van stabiliteit van de geestelijke gezondheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging, ingediend door de officier van justitie. Het verzoek was gericht op het verlenen van verplichte zorg aan een betrokkene, geboren in 1981, die lijdt aan psychische stoornissen, waaronder schizofrenie en een stoornis in het middelengebruik. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige toestand van de betrokkene al geruime tijd stabiel is en dat er geen reëel risico op decompensatie bestaat. De rechtbank heeft de betrokkene niet in staat gesteld om zijn mening over het verzoek te geven, aangezien hij al jaren niet meer aanwezig is bij de zittingen. De advocaat van de betrokkene heeft ter zitting aangevoerd dat de betrokkene de stoornis betwist, maar de medicatie accepteert. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn voor de gevraagde zorg en dat de verplichte zorg noodzakelijk is om ernstig nadeel af te wenden. Echter, de rechtbank heeft de vorm van verplichte zorg 'opname in een accommodatie' afgewezen, omdat de stabiliteit van de geestelijke gezondheid van de betrokkene voldoende is voor ambulante zorg. De rechtbank heeft de zorgmachtiging verleend voor de toediening van medicatie, medische controles en andere therapeutische maatregelen, met een geldigheidsduur tot en met 9 november 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaak-/rekestnr.: C/09/590961 / FA RK 20-2065
Datum beschikking: 1 juli 2020

Machtiging tot het verlenen van verplichte zorg

Beschikkingnaar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:

[betrokkene] ,

hierna te noemen: betrokkene,
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.Y. van der Bijl te 's-Gravenhage.

ProcesverloopBij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 2 april 2020, heeft de officier van justitie verzocht om een zorgmachtiging.

Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- een op 26 maart 2020 ondertekende medische verklaring van [psychiater] , die betrokkene heeft onderzocht maar niet bij zijn behandeling betrokken was;
- een blanco zorgkaart;
- een zorgplan van 24 maart 2020;
- een beoordeling van de geneesheer-directeur op het zorgplan van 30 maart 2020;
- een uittreksel uit de justitiële documentatie;
- een afschrift van de politiemutaties.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 1 juli 2020.
Bij die gelegenheid zijn op grond van artikel 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid de navolgende personen gelijktijdig telefonisch gehoord door de rechtbank omdat het houden van een fysieke zitting vanwege de geldende veiligheidsmaatregelen met betrekking tot het coronavirus niet mogelijk was:
- de advocaat;
- [sociaal psychiatrisch verpleegkundige] .
De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen. Betrokkene is via de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige op de hoogte gesteld van de zitting, maar is ook al sinds enkele jaren niet meer aanwezig bij de inhoudelijke zittingen voor het verkrijgen van rechterlijke machtigingen. De advocaat heeft dit ter zitting bevestigd. De rechtbank heeft daarom beslist om de zaak niet aan te houden tot een nadere zitting om betrokkene nog een keer in de gelegenheid te stellen om zijn mening te geven over het verzoek.
Omdat een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig werd geacht door de officier van justitie, is de officier van justitie niet telefonisch gehoord.

Standpunt ter zitting

De advocaat heeft ter zitting aangevoerd dat betrokkene de stoornis betwist, maar de medicatie desondanks accepteert. Hoewel de advocaat het onderhavige verzoek niet inhoudelijk heeft kunnen bespreken met betrokkene, stelt zij zich namens hem op het standpunt dat de huidige situatie behouden dien te blijven. Wel bepleit de advocaat een beperking in de duur van machtiging gelet op de al geëxpireerde nieuwe voorwaardelijke machtiging.

Beoordeling

De rechtbank stelt vast dat de behandeling van het verzoek tot een zorgmachtiging plaatsvindt na de in artikel 6:2 van de Wvggz genoemde beslistermijn. Als gevolg van de maatregelen die in maart 2020 door de rechtspraak zijn genomen in verband met het coronavirus is het om logistieke en personele redenen niet mogelijk gebleken om alle zaken binnen de daarvoor gestelde termijnen te behandelen. Met inachtneming van de Wvggz en de “Tijdelijke regeling F&J rechtbanken i.v.m. corona” zijn verzoeken die zien op (voortzetting van) een opname met voorrang behandeld. De wet verbindt echter geen sanctie aan het niet tijdig beslissen door de rechtbank op het verzoek. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in het verzoek.
Op 1 juli 2019 is door de rechtbank een nieuwe voorwaardelijke machtiging in het kader van de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) verleend tot en met 9 mei 2020.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat betrokkene lijdt aan psychische stoornissen, te weten schizofrenie en een stoornis in het middelengebruik.
Deze stoornissen leiden tot ernstig nadeel, gelegen in:
- agressie jegens derden.
In het verleden hebben, voortvloeiend uit de stoornissen, meerdere geweldsincidenten plaatsgevonden vanuit psychotische belevingen al dan niet geluxeerd door middelengebruik, waarvoor betrokkene nog in december 2019 in gedetineerd is geweest.
Om het ernstig nadeel af te wenden, de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren en de geestelijke gezondheid van betrokkene te herstellen zodanig dat hij zijn autonomie zoveel mogelijk herwint, heeft betrokkene zorg nodig.
Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. Zonder de druk van het verplichte kader, bestaat er een groot risico dat betrokkene stopt met het accepteren van de medicatie.
Om die reden is verplichte zorg nodig. De in het verzoekschrift genoemde vormen van zorg zijn gebaseerd op de medische verklaring, het zorgplan en het advies van de geneesheer-directeur. Deze vormen van verplichte zorg zijn door de rechtbank tijdens de zitting besproken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de volgende vormen van verplichte zorg noodzakelijk om het ernstig nadeel af te wenden:
- toedienen van medicatie;
- verrichten medische controles;
- andere medische handelingen en therapeutische maatregelen.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
De verplichte zorg is bovendien evenredig en naar verwachting effectief.
Uit de stukken blijkt verder dat bij het bepalen van de juiste zorg rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
De rechtbank is van oordeel dat het huidige – stabiele – toestandsbeeld van betrokkene op dit moment onvoldoende aanleiding geeft om de vorm van verplichte zorg ‘opnemen in een accommodatie’ al dan niet onder voorwaarden te verlenen in de zorgmachtiging. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het uitgangspunt in de Wvggz is dat de verplichte zorg zo veel mogelijk in het ambulante kader wordt toegepast. Opname in een accommodatie dient dan ook pas plaats te vinden op het moment dat het ernstig nadeel niet meer met de ambulant verplichte zorg kan worden afgewend. In het geval van betrokkene is gebleken dat zijn toestandsbeeld door de depotmedicatie al ruim twee jaar voldoende stabiel is voor ambulante zorg en dat er geen aanleiding is geweest de eerder verleende voorwaardelijke machtigingen te converteren. Omdat de onderhavige zorgmachtiging al een verplichting inhoudt om de noodzakelijke zorg te accepteren is er in dat geval geen reëel risico op decompensatie is, is er geen reden om het opnemen in een accommodatie al dan niet voorwaardelijk als vorm van verplichte zorg op te leggen. Indien op enig moment ernstig nadeel (dreigt en) niet anders is af te wenden dan middels een opname in een accommodatie, heeft de zorgaanbieder de mogelijkheid verplichte zorg te verlenen in noodsituaties door de toepassing van artikel 8:11 Wvggz en de aanvraag van een wijziging van de zorgmachtiging indien de tijdelijke verplichte zorg langer dan drie dagen dient te worden voorgezet.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De zorgmachtiging zal derhalve worden verleend.
De rechtbank zal bij de bepaling van de geldigheidsduur rekening houden met het feit dat de behandeling van het onderhavige verzoek na de wettelijke beslistermijn en, na de expiratiedatum van de laatst geldende machtiging heeft plaatsgevonden.

Beslissing

De rechtbank:
verleent een zorgmachtiging ten aanzien van:

[betrokkene]

geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ,
inhoudende dat bij wijze van verplichte zorg de volgende maatregelen kunnen worden getroffen:
- toedienen van medicatie;
- verrichten medische controles;
- andere medische handelingen en therapeutische maatregelen;
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 9 november 2020;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F. Baaij, rechter, bijgestaan door K.S. Versteegen als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 1 juli 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 14 juli 2020.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.