In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een verzoek om uitstel van de zienswijze door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, vertegenwoordigd door mr. C.G.J.M. Lucassen, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder meerdere keren om uitstel van de zienswijze gevraagd, maar zijn vierde verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om uitstel onzorgvuldig was, omdat eiser niet in staat was om zijn zienswijze tijdig in te dienen door de coronamaatregelen en de complexiteit van de communicatie met zijn gemachtigde. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat niet was aangetoond dat eiser in zijn belangen was geschaad. De rechtbank veroordeelde de verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-. Deze uitspraak is gedaan zonder openbare zitting vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.