ECLI:NL:RBDHA:2020:7324

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.11158 en NL20.11160
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Syrische broers en zussen niet-ontvankelijk verklaard op basis van Eurodac

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van twee Syrische broers en zussen, die in Nederland asiel hebben aangevraagd op 13 maart 2020. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat uit Eurodac bleek dat de autoriteiten van Denemarken hen op 7 juli 2016 internationale bescherming hadden verleend. De eisers hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten, maar zijn niet verschenen op de zitting op 23 juli 2020. De rechtbank heeft overwogen dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat de informatie in Eurodac niet juist is, en dat de eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd om hun stellingen te onderbouwen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers, waaronder het risico op indirect refoulement en gezondheidsrisico's door het Corona-virus, verworpen. De rechtbank concludeert dat de asielaanvragen van eisers terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, en is openbaar gemaakt op 3 augustus 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.11158 en NL20.11160
V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], eiser, en

[naam], eiseres,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

ProcesverloopEisers hebben beroep ingesteld tegen de twee afzonderlijke besluiten van verweerder van 20 mei 2020 (de bestreden besluiten).

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL20.11159 en NL20.11161, plaatsgevonden op 23 juli 2020. Eisers zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser is geboren op [geboortedatum], eiseres op [geboortedatum] en zij hebben de Syrische nationaliteit. Eisers zijn broer en zus. Op 13 maart 2020 hebben zij asiel aangevraagd in Nederland.
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvragen van eisers niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Uit Eurodac is immers gebleken dat de autoriteiten van Denemarken op 7 juli 2016 internationale bescherming aan eisers hebben verleend.
Eisers hebben in beroep betoogd dat verweerder de bestreden besluiten ten onrechte uitsluitend op het Eurodac-resultaat heeft gebaseerd. Zij verwijzen daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank [1] , waaruit volgt dat aan het Eurodac-resultaat geen absolute bewijswaarde kan worden gehecht. Eisers stellen dat zij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan het Eurodac-resultaat hebben aangedragen. De vluchtelingenstatus van hun moeder is ingetrokken, waarna het gezin een tijdelijke beschermingsstatus heeft gekregen. Uit de overgelegde landeninformatie blijkt dat deze niet altijd wordt verlengd en dat deze voor Syriërs uit Damascus vaak wordt beëindigd. Verweerder had daarom navraag moeten doen bij de Deense autoriteiten.
4. De rechtbank volgt dit betoog niet. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mag verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel van uitgaan dat de registratie in Eurodac zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Het is daarom aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat de informatie in Eurodac niet juist is. Dit volgt ook uit de door eisers aangehaalde uitspraak van deze rechtbank van 2 juni 2017. Met een verwijzing naar algemene informatie over verblijfsstatussen van Syriërs in Denemarken hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat de informatie in Eurodac, door verweerder op 13 maart 2020 opgevraagd, in hun specifieke geval onjuist of niet meer actueel is. Dat de vluchtelingenstatus van hun moeder – en daarmee die van het hele gezin – zou zijn ingetrokken, hebben zij niet met stukken onderbouwd. Verweerder hoefde daarom geen navraag te doen bij de Deense autoriteiten en mocht uitgaan van de gegevens uit Eurodac. Deze beroepsgrond faalt.
5. Verder handhaven eisers hun standpunt uit hun zienswijze dat zij bij terugkeer naar Denemarken risico lopen op indirect refoulement, omdat uit de door hen overgelegde informatie blijkt dat Denemarken het beleid over Syrische asielzoekers heeft gewijzigd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hier in de bestreden besluiten voldoende gemotiveerd op gereageerd. Eisers hebben met de verwijzing naar deze informatie niet aannemelijk gemaakt dat zij persoonlijk worden bedreigd met uitzetting naar Syrië. Bovendien dienen zij zich, als hun verblijfsstatus niet wordt verlengd of ingetrokken, daarover te beklagen bij de Deense autoriteiten. Ook deze beroepsgrond faalt.
6. Vervolgens hebben eisers aangevoerd dat zij in Denemarken werden achtergesteld: ze mochten niet zelfstandig gaan wonen, hadden slechts beperkt en onderbetaald werk en mochten niet doorstuderen. Zij hebben niet een zodanige band met Denemarken dat redelijkerwijs van hen verlangd kan worden dat ze daarnaar terugkeren. De rechtbank stelt vast dat verweerder ook op deze stelling voldoende gemotiveerd heeft gereageerd in de bestreden besluiten. Verweerder heeft terecht overwogen dat eisers niet nader hebben onderbouwd of geconcretiseerd dat zij vanwege hun verblijfspositie werden achtergesteld. Bovendien is niet gebleken dat zij zich tot de Deense autoriteiten gewend hebben, zodat geconcludeerd kan worden dat zij onvoldoende inspanningen hebben verricht om hun rechten te effectueren. Eisers hebben in beroep niets aangevoerd wat tot een ander oordeel kan leiden, zodat ook deze beroepsgrond faalt.
7. Tot slot hebben eisers aangevoerd dat uitzetting naar Denemarken op dit moment gezondheidsrisico’s met zich brengt vanwege het Corona-virus. Het is onverantwoord om naar Denemarken te reizen en er had daarom geen vertrektermijn van 0 dagen mogen worden opgelegd, aldus eisers. De rechtbank volgt dit betoog niet. Eisers zijn immers in het bezit van een verblijfsvergunning in Denemarken en uit artikel 62a, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 volgt dat hen geen vertrektermijn wordt opgelegd (of onthouden) maar dat zij zich onmiddellijk naar Denemarken dienen te begeven. Bovendien leidt het Corona-virus slechts tijdelijk tot reisbeperkingen, zodat dit geen reden was om de asielaanvragen niet niet-ontvankelijk te verklaren. Dit betekent dat ook de laatste beroepsgrond faalt.
8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraak van 2 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:5996.