In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen een eiser, die een eenmanszaak heeft, en de inspecteur van de Belastingdienst. De eiser had voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) ontvangen, waarbij hij een verlies uit onderneming had aangegeven. De inspecteur handhaafde de aanslag na een boekenonderzoek, waarbij werd geconcludeerd dat de eenmanszaak van eiser in dat jaar geen bron van inkomen vormde. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er in 2017 een objectieve voordeelsverwachting bestond. Eiser had geen bewijs geleverd voor zijn stellingen over toekomstige opdrachten en samenwerkingen, en de rechtbank concludeerde dat de aanslag niet te hoog was vastgesteld. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.