ECLI:NL:RBDHA:2020:7597

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
10 augustus 2020
Zaaknummer
18/5750
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van Aio-uitkering in verband met vermogen in Turkije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiseres had beroep ingesteld tegen de intrekking van haar recht op een uitkering op grond van de Aanvullende inkomensvoorziening ouderen (Aio) en de terugvordering van een bedrag van € 68.788,83. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 6 augustus 2010 mede-eigenaar is van een woning in Turkije, maar deze informatie niet tijdig aan de verweerder heeft doorgegeven, waardoor zij haar inlichtingenverplichting heeft geschonden. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de Aio-uitkering en de terugvordering van het bedrag gerechtvaardigd zijn, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld door de schending van de inlichtingenverplichting. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het besluit van 11 juli 2018 niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 22 oktober 2019 ongegrond. De uitspraak werd gedaan in het kader van bestuursrecht en socialezekerheidsrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/5750

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. Selçuk),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: J.Y. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2018 (primair besluit I) heeft verweerder het recht van eiseres op een uitkering ingevolge de Aanvullende inkomensvoorziening ouderen (Aio) met ingang van 6 augustus 2010 ingetrokken.
Bij afzonderlijk besluit van dezelfde datum (primair besluit II) heeft verweerder een bedrag van € 68.788,83 aan bijstand ingevolge de Aio van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 11 juli 2018 (bestreden besluit I) heeft verweerder het tegen de primaire besluiten I en II gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. M.J.E.M. Edelmann, als vervanger van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en eiseres in de gelegenheid gesteld de waarde van haar vermogen in Turkije aan de hand van documenten nader te onderbouwen. Met verweerder is afgesproken dat deze daarna een nieuw besluit zou nemen.
Eiseres heeft op 17 september 2019 opnieuw een zogeheten [A] (een uittreksel uit het eigendomsregister) aan verweerder overgelegd. Verweerder heeft vervolgens op 22 oktober 2019 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 9 maart 2020 in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending ervan aan te geven of zij gebruik willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord.
Partijen hebben niet binnen die termijn gereageerd. De rechtbank sluit thans het onderzoek.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres ontvangt sinds 1 februari 2010 naast haar AOW een aanvulling op grond van de (Aio. Verweerder is naar aanleiding van een systeemmelding dat eiseres in de afgelopen drie jaar meer dan dertig weken in het buitenland heeft verbleven, een onderzoek begonnen. . Verweerder heeft eiseres daartoe allereerst via een vragenlijst om informatie gevraagd. Ook heeft verweerder het zogeheten TC Kimlik-nummer van eiseres opgevraagd. Daarna heeft er in opdracht van verweerder een onderzoek plaatsgevonden naar inkomen en vermogen van eiseres in Turkije. Dit onderzoek is door de Attaché voor sociale zaken in Turkije uitgevoerd. Uit het zogeheten pre-check-onderzoek is naar voren gekomen dat eiseres bij de gemeente [gemeente] ingeschreven stond als mede-eigenaar van een woning op het adres [adres] . No. [huisnummer] , [adres] , [gemeente] , [plaats] . Voor deze woning betaalde zij onroerende zaakbelasting. Verweerder heeft eiseres een aantal malen per brief gevraagd nader genoemde stukken over te leggen, waaronder een afschrift van het eigendomsbewijs van genoemde woning en een afschrift van een recent taxatierapport. Eiseres heeft een Tapu Senedi overgelegd, alsmede een vertaling daarvan. Eiseres heeft geen recent taxatierapport van de woning overgelegd. Verweerder heeft daarom in Turkije zelf een taxatie van de woning uit laten voeren. Aan de hand van de resultaten van het onderzoek is verweerder tot de conclusie gekomen dat eiseres sinds 6 augustus 2010 voor een vierde deel mede-eigenaar is van de hiervoor genoemde woning. De actuele waarde van dat aandeel is door een Turks taxatiebedrijf omgerekend vastgesteld op € 9.408.
1.2
De resultaten van het in Turkije uitgevoerde onderzoek zijn voor verweerder aanleiding geweest het recht van eiseres op bijstand op grond van de Aio met ingang van 6 augustus 2010 in te trekken. Ook heeft verweerder een bedrag van € 68.788,83 van eiseres teruggevorderd. Verweerder heeft deze besluiten na heroverweging gehandhaafd.
2. Tijdens de behandeling van het beroep tegen de handhaving van genoemde besluiten zijn een aantal vragen gerezen met betrekking tot de waarde van het aandeel van eiseres in de Turkse woning. De rechtbank heeft daarom het onderzoek geschorst en met partijen afgesproken dat eiseres de waarde van haar aandeel in de woning met nadere documenten zou onderbouwen. Verweerder zou daarna op basis van die stukken een nieuw besluit nemen. Eiseres heeft naar aanleiding van de zitting een Tapu Senedi (van 22 augustus 2019) aan verweerder overgelegd.
2.1
Verweerder heeft een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit II). Daarbij heeft verweerder het bestreden besluit I ingetrokken en het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard. Ook heeft verweerder het recht op bijstand op grond van de Aio over de periode van 6 augustus 2010 tot en met april 2018 ingetrokken en van eiseres een bedrag van € 68.788,83 teruggevorderd. Dit besluit berust op verweerders standpunt dat eiseres de inlichtingenplicht niet is nagekomen waardoor het recht op bijstand over het tijdvak van 6 augustus 2010 tot 17 januari 2018 niet is vast te stellen. In het tijdvak vanaf 17 januari 2018 tot april 2018 heeft eiseres volgens verweerder evenmin aanspraak op bijstand, omdat zij over vermogen boven de vermogensgrens beschikt.
3. De rechtbank stelt voorop dat bestreden besluit II een wijzigingsbesluit is als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep van eiseres heeft daarom van rechtswege mede betrekking op dit besluit. Omdat dit besluit het bestreden besluit I volledig vervangt, heeft eiseres niet langer belang bij een inhoudelijke beoordeling van het tegen dat besluit gerichte beroep. Dat beroep is daarom niet-ontvankelijk.
3.1
De rechtbank stelt verder vast dat eiseres ook bij afzonderlijk beroepschrift van 2 december 2019 tegen bestreden besluit II is opgekomen. Dat beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer SGR 19/7778. De rechtbank is van oordeel dat het afzonderlijke beroep ten onrechte als zodanig is ingeschreven. Het zal daarom worden doorgehaald en het betaalde griffierecht zal aan eiseres worden gestorneerd. Eiseres heeft op 9 januari 2020 het afzonderlijke beroep van gronden voorzien. De rechtbank zal deze opvatten als de gronden van het beroep dat van rechtswege mede betrekking heeft op het bestreden besluit II.
4. De beroepsgronden van eiseres komen er op neer dat zij betwijfelt of de in opdracht van verweerder uitvoerde taxatie van de Turkse woning wel zorgvuldig is geweest. Volgens eiseres ligt haar vermogen onder de voor haar geldende vermogensgrens. Met de uitkomst van de in opdracht van eiseres uitgevoerde taxatie in de hand is zij van mening dat de woning in [plaats] slechts TL 80.000,- waard is. Eiseres vindt ook dat er nog geen sprake is van een vermogenstoename, omdat zij nog niet kan beschikken over de woning. De woning maakt deel uit van een erfenis en die is volgens Turks recht nog niet verdeeld. Pas na de verdeling kan zij daarover feitelijk beschikken en telt dit als vermogenstoename mee. Eiseres vindt de terugvordering daarom voorbarig.
5. De rechtbank stelt vast dat de te beoordelen periode die van 6 augustus 2010 tot en met april 2018 is.
5.1
Niet in geschil is dat eiseres sinds 6 augustus 2010 mede-eigenaar is van een woning (appartement) in [plaats] , Turkije en dat zij verweerder hiervan niet uit eigen beweging op de hoogte heeft gesteld. Hiermee heeft eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden.
5.2
Uit het onderzoek in Turkije komt naar voren dat eiseres voor een vierde deel mede-eigenaar is van deze woning. Eiseres heeft na de zitting een [A] (van 22 augustus 2019) overgelegd op grond waarvan zij meent slechts voor een tiende deel mede-eigenaar te zijn, maar die grond treft geen doel. Eiseres heeft op het aanvraagformulier waarmee zij opnieuw bijstand heeft aangevraagd namelijk aangegeven dat zij voor een vierde deel eigenaar is van de woning. Verweerder had in een eerder stadium aan de hand van een toen overgelegde [A] hetzelfde aangenomen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de eigendomsverhoudingen sindsdien gewijzigd zijn en dat deze ten tijde van belang net zo waren als op basis van de [A] van 22 augustus 2019 zou moeten worden aangenomen.
5.3
Eiseres heeft voorts gesteld dat de woning deel uitmaakt van een onverdeelde nalatenschap. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet automatisch dat zij niet (redelijkerwijs) over haar deel van de woning kon beschikken. Eiseres was mede-eigenaar van de woning in de in geding zijnde periode, zodat de vooronderstelling is gerechtvaardigd dat het appartement een bestanddeel is van het vermogen waarover zij daadwerkelijk beschikte of redelijkerwijs kon beschikken. Zij had immers scheiding en deling van de nalatenschap kunnen vragen. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit naar Turks recht niet mogelijk was.
5.4
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking en terugvordering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld [1] . Het is dan aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij, wanneer zij de inlichtingenverplichting wel zou zijn nagekomen, in die periode een te honoreren aanspraak op aanvullende bijstand ingevolge de Aio zou hebben gehad. Daarin is zij naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd.
5.5
De waarde van de woning is op 17 januari 2018 in opdracht van verweerder door een Turks taxatiebedrijf vastgesteld op TL 175.000,0 (€ 37.632,-). Dit bedrag komt redelijk overeen met die van appartementen in [plaats] die nu op internet te koop worden aangeboden. De contra-expertise waarbij een waarde van TL 80.000,- werd vastgesteld, acht de rechtbank daarom niet marktconform. De in opdracht van verweerder uitgevoerde taxatie, noch die van de contra-expertise van eiseres biedt echter inzicht in de waarde van de woning op 6 augustus 2010 en de waardeontwikkeling in de periode daarna. Eiseres heeft hierover geen gegevens overgelegd, terwijl dat wel op haar weg lag. Reeds op grond hiervan kan het recht op bijstand in de periode van 6 augustus 2010 tot 17 januari 2018 niet worden vastgesteld. Vanaf 17 januari 2018 heeft eiseres geen aanspraak meer op Aio, omdat zij beschikt over vermogen boven de (vrij te laten) vermogensgrens. Het vermogensaandeel van eiseres was op 17 januari 2018 immers € 9.408,- waard. Dat bedrag is hoger dan de toen voor eiseres geldende vermogensgrens. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de taxatie van 17 januari 2018 onjuist is.
5.6
Gelet op al het voorgaande was verweerder op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw verplicht het recht van eiseres op bijstand op grond van de Aio over de periode van 6 augustus 2010 tot en met april 2018 in te trekken en van haar een bedrag van € 68.788,83 terug te vorderen. Gesteld noch gebleken is van dringende redenen op grond waarvan verweerder in het geval van eiseres van terugvordering af had moeten zien.
6. Het beroep is daarom ongegrond.
7. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 11 juli 2018 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 22 oktober 2019 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 5 augustus 2020 door mr. O.M. Harms, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
de griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 juli 2014; ECLI:NL:CRVB:2014:2482