In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van 24 januari 2019, waarin het bezwaar van eiser tegen een eerder besluit van 1 september 2018 deels ongegrond werd verklaard. Eiser had verzocht om een persoonsgebonden budget (pgb) voor huishoudelijke ondersteuning, maar het college had dit verzoek in de vorm van een basis/instelling ondersteuning afgewezen.
Tijdens de zitting op 21 januari 2020 zijn partijen niet verschenen. De rechtbank heeft op 10 maart 2020 een tussenuitspraak gedaan, waarin zij het college de gelegenheid gaf om de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Het college heeft echter aangegeven geen gebruik te willen maken van deze mogelijkheid. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten op 26 juni 2020.
In de einduitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit niet voldoet aan de eisen van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de aanspraken van eiser op huishoudelijke ondersteuning onvoldoende zijn geconcretiseerd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. Eiser heeft recht op vergoeding van het door hem betaalde griffierecht, maar er is geen sprake van proceskostenvergoeding omdat er geen beroepsmatige rechtsbijstand is verleend.