In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van kinderbijslag aan eiseres, die de Colombiaanse nationaliteit heeft en in Nederland verblijft. Eiseres had een aanvraag voor kinderbijslag ingediend voor haar zoon, geboren in Frankrijk, maar deze aanvraag werd afgewezen door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) op basis van het standpunt dat eiseres geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. Eiseres heeft in haar beroep aangevoerd dat zij vanaf het eerste kwartaal van 2018 een duurzame band met Nederland heeft, onder andere omdat zij de intentie had om zich in Nederland te vestigen en haar zoon de Nederlandse nationaliteit heeft.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de periode in geding geen arbeid heeft verricht in Nederland en dat de beoordeling van ingezetenschap en verzekering voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) afhankelijk is van de aanwezigheid van een duurzame persoonlijke band met Nederland. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak gewogen, waaronder de verblijfsstatus van eiseres, haar inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) en haar intenties om in Nederland te blijven.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de Svb zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres in de betrokken periode niet als ingezetene kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de kinderbijslag door de Svb standhoudt. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is niet in het openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen.