In deze zaak heeft eiser op 6 juni 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 10 september 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 19 juni 2020 een verweerschrift ingediend. Eiser heeft de rechtbank verzocht om snel uitspraak te doen, nadat de behandeling enige tijd was aangehouden vanwege coronamaatregelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals voorgeschreven in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, is overschreden. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de ingebrekestelling van 20 mei 2020 geldig is en verweerder niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken na dat gehoor een besluit op de aanvraag bekend te maken, met een maximumtermijn van zestien weken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen een dwangsom van in totaal € 1.442,- heeft verbeurd. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 262,50.
De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.