ECLI:NL:RBDHA:2020:8240
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag huishoudelijke hulp op basis van gebruikelijke zorg door zonen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een aanvraag had ingediend voor huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had haar aanvraag op 10 september 2019 ingediend, maar deze was afgewezen omdat verweerder van mening was dat haar twee meerderjarige zonen, die deel uitmaken van haar leefeenheid, de benodigde huishoudelijke hulp als gebruikelijke zorg aan haar konden leveren.
Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat haar zonen niet permanent bij haar wonen en dat zij niet in staat zijn om de huishoudelijke taken op zich te nemen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de zonen van eiseres, die in de Basisregistratie personen op haar adres staan ingeschreven, wel degelijk tot haar leefeenheid behoren. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet met objectieve gegevens heeft aangetoond dat haar zonen niet in staat zijn om haar te helpen met de huishoudelijke taken.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder op goede gronden is gedaan. Eiseres heeft niet aangetoond dat haar zonen, ondanks hun eigen beperkingen, niet in staat zijn om gebruikelijke zorg te verlenen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in het kader van de maatregelen rondom het Coronavirus, waardoor deze niet op een openbare zitting is uitgesproken, maar later gepubliceerd zal worden.