ECLI:NL:RBDHA:2020:8240

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1155
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag huishoudelijke hulp op basis van gebruikelijke zorg door zonen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een aanvraag had ingediend voor huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had haar aanvraag op 10 september 2019 ingediend, maar deze was afgewezen omdat verweerder van mening was dat haar twee meerderjarige zonen, die deel uitmaken van haar leefeenheid, de benodigde huishoudelijke hulp als gebruikelijke zorg aan haar konden leveren.

Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat haar zonen niet permanent bij haar wonen en dat zij niet in staat zijn om de huishoudelijke taken op zich te nemen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de zonen van eiseres, die in de Basisregistratie personen op haar adres staan ingeschreven, wel degelijk tot haar leefeenheid behoren. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet met objectieve gegevens heeft aangetoond dat haar zonen niet in staat zijn om haar te helpen met de huishoudelijke taken.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder op goede gronden is gedaan. Eiseres heeft niet aangetoond dat haar zonen, ondanks hun eigen beperkingen, niet in staat zijn om gebruikelijke zorg te verlenen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in het kader van de maatregelen rondom het Coronavirus, waardoor deze niet op een openbare zitting is uitgesproken, maar later gepubliceerd zal worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1155

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] , eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: L. Catakli).

Procesverloop

Bij besluit van 10 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in de vorm van hulp in het huishouden afgewezen.
Bij besluit van 16 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2020. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is bekend met verschillende lichamelijke en psychische beperkingen. In het verleden zijn de beperkingen van eiseres voor verweerder aanleiding geweest om eiseres hiervoor te compenseren middels hulp in het huishouden. Vanwege het aflopen van een eerdere indicatie, heeft eiseres zich op 2 juli 2019 bij verweerder gemeld voor verlenging daarvan.
2.1
Op 30 augustus 2019 hebben medewerkers van verweerder een huisbezoek afgelegd. Naar aanleiding van de bevindingen tijdens het huisbezoek heeft verweerder bij het primaire besluit geweigerd de aanvraag toe te kennen op de grond dat eiseres twee meerderjarige zonen heeft die deel uitmaken van haar leefeenheid en die voor het huishouden kunnen zorgen.
2.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt staande gehouden.
3. Eiseres bestrijdt dat haar zonen deel uitmaken van haar huishouden. Zij wonen niet permanent bij haar, maar verblijven vooral bij hun vriendin. De oudste zoon staat alleen ingeschreven op het woonadres, omdat hij de huurwoning uiteindelijk wil kopen. Verder kan niet van eiseres gevraagd worden dat zij haar zonen vraagt het huishouden te doen. Beide zonen lijden aan ADHD en zijn heel chaotisch en rommelig met het plannen en doen van taken. Ze laten zich nauwelijks aansturen. Bovendien is het beter dat ze hun tijd aan andere dingen besteden. De oudste zoon heeft een studieschuld van € 40.000,- en werkt via een uitzendbureau. De jongste zoon studeert nog, maar dit gaat na een verloren drie jaar nu eindelijk goed. Eiseres kan het huishoudelijk werk zelf niet doen. Ze krijgt sinds 2003 hulp en ze heeft zware reuma, een spierziekte, een rug- en nekhernia, fybromyalgie, slaapapneu en COPD. Verder lijdt ze ook aan psychische klachten. Zij heeft hier ook niet voor gekozen.
4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres vanwege haar lichamelijke en psychische beperkingen is aangewezen op overname van de huishoudelijke taken. De vragen die voorliggen is of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de zonen van eiseres tot haar leefeenheid behoren en of haar zonen de door eiseres benodigde huishoudelijke hulp als gebruikelijke zorg aan haar dienen te verlenen.
4.2
De vraag of de zonen van eiseres tot haar leefeenheid behoren dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Niet in geschil is dat de zonen van eiseres in de Basisregistratie personen op haar adres staan ingeschreven. Daarnaast heeft eiseres in het kader van “Bellen in bezwaar” op 4 december 2019 zelf verklaard dat de spullen van haar zonen op haar woonadres liggen, dat haar zonen meerdere dagen per week bij haar zijn, dat aan de hand van het water- en energieverbruik niet kan worden vastgesteld dat haar zonen niet bij haar wonen en dat alle correspondentie van haar zonen op haar adres wordt bezorgd. Naar het oordeel van de rechtbank biedt deze informatie die overeenstemt met hetgeen naar voren is gekomen tijdens het huisbezoek voldoende grondslag voor het standpunt van verweerder dat de zonen van eiseres bij haar wonen en tot haar leefeenheid behoren. Het betoog van eiseres dat haar kinderen niet (permanent) bij haar wonen, slaagt dan ook niet. Dat haar zonen bij hun vriendinnen wonen, heeft eiseres niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. Dat de oudste zoon op het woonadres staat ingeschreven, omdat hij de huurwoning uiteindelijk wenst te kopen, kan niet afdoen aan hetgeen eiseres zelf heeft verklaard tijdens het huisbezoek en in bezwaar over de woonsituatie en is dus geen reden voor een ander oordeel.
4.3
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat niet kan worden aangenomen dat de zonen van eiseres, zo nodig met aansturing van haar kant, geen gebruikelijke zorg aan eiseres zouden kunnen leveren. Van meerderjarige inwonende kinderen mag worden verwacht dat zij naast hun werk en opleiding een huishouden kunnen voeren. Zij worden dan ook in staat geacht de huishoudelijke taken die eiseres niet kan verrichten van haar over te nemen. Deze taken overstijgen niet de te verwachten gebruikelijke hulp. Eiseres heeft niet met objectieve (medische) gegevens aannemelijk gemaakt dat haar zonen hiertoe niet in staat zouden zijn ten gevolge van lichamelijke of psychische beperkingen, dan wel dat zij niet in staat is haar zonen daartoe aan te sturen. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2616. Dat de oudste zoon een studieschuld heeft, is niet een omstandigheid die maakt dat hij niet in staat is de huishoudelijke taken over te nemen. Dit betoog van eiseres slaagt evenmin.
5. Verweerder heeft de aanvraag op goede gronden afgewezen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 11 augustus 2020 door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
de griffier is verhinderd de uitspraak
mede te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.