ECLI:NL:RBDHA:2020:8242

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6215
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Definitieve jaarafrekening buitenlandbijdrage Zvw; beroep ongegrond

Op 11 augustus 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, een in België woonachtige Nederlandse, en het Centraal Administratiekantoor (CAK) over de definitieve jaarafrekening van de buitenlandbijdrage ingevolge de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het zorgjaar 2016. Eiseres, geboren op 21 maart 1947, ontvangt een AOW-pensioen en een aanvullend pensioen en is als verdragsgerechtigde aangemerkt, wat haar recht op zorg in België ten laste van Nederland bevestigt. Het CAK heeft de buitenlandbijdrage vastgesteld op € 2.099,60, waarvan reeds een bedrag van € 1.408,68 is ingehouden, waardoor eiseres nog € 690,92 dient te voldoen.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het CAK, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 4 augustus 2020 heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar echtgenoot, haar bezwaren toegelicht. Eiseres betoogde dat het CAK had moeten wachten op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over de voorlopige jaarafrekening voordat de definitieve jaarafrekening werd vastgesteld. De rechtbank oordeelde echter dat het CAK niet verplicht was om deze procedure af te wachten, en dat de definitieve jaarafrekening niet afwijkt van de voorlopige.

De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe relevante gegevens zijn die een ander oordeel rechtvaardigen. Eiseres had haar twijfels over de juistheid van de berekening, maar deze waren niet onderbouwd met bewijsstukken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, maar vanwege coronamaatregelen niet op een openbare zitting. De uitspraak is gepubliceerd op rechtspraak.nl en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6215

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] (België), eiseres,

en

het Centraal Administratiekantoor (CAK), verweerder

(gemachtigde: J.M. Nijman).

Procesverloop

Vanaf 1 januari 2017 oefent het CAK in zaken als die van eiseres de bevoegdheden uit die voorheen door Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend en daarvóór door het College voor Zorgverzekeringen (CvZ). In deze uitspraak wordt onder CAK ook verstaan Zorginstituut Nederland, dan wel het CvZ.
Bij besluit van 11 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de definitieve jaarafrekening 2016 van eiseres vastgesteld en de buitenlandbijdrage ingevolge de Zorgverzekeringswet (Zvw) over het zorgjaar 2016 vastgesteld op € 2.099,60.
Bij besluit van 22 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar echtgenoot, [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is geboren op 21 maart 1947, heeft de Nederlandse nationaliteit en woont sinds 15 februari 2016 in België. Zij ontvangt een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een aanvullend pensioen van APLV Centraal Beheer Pensioenverzekering.
1.2.
Verweerder heeft eiseres als verdragsgerechtigde aangemerkt op grond waarvan zij ingevolge de Verordening (EG) nr. 883/2004 met ingang 15 februari 2016 recht heeft op zorg in haar woonland België ten laste van Nederland. Voor dit recht op zorg is zij op grond van de artikel 69 van de Zvw een bijdrage verschuldigd (de buitenlandbijdrage). De verzekeringsinstelling in België heeft dit recht op zorg middels het formulier E121 bevestigd.
1.3.
Bij besluit van 18 augustus 2017 heeft verweerder de voorlopige jaarafrekening 2016 vastgesteld en de buitenlandbijdrage over 2016 bepaald op € 2.099,60. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 9 februari 2018 ongegrond verklaard. Het beroep tegen deze beslissing is door deze rechtbank bij uitspraak van 12 oktober 2018 (SGR 18/1920) ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 11 december 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3973) heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevochten, bevestigd.
1.4.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de buitenlandbijdrage over het zorgjaar 2016 definitief vastgesteld op hetzelfde bedrag. Op eiseres haar inkomen is reeds een bedrag van € 1.408,68 ingehouden, zodat eiseres nog een bedrag van € 690,92 dient te voldoen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de definitieve jaarafrekening over 2016 gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij conform de toepasselijke regelgeving de definitieve jaarafrekening binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van de beschikking niet in Nederland belastbaar inkomen (NiNbi-beschikking) heeft opgesteld. Het indienen van een bezwaarschrift heeft niet tot gevolg dat de werking van de beschikking wordt opgeschort.
3. Eiseres voert aan dat verweerder de procedure bij de CRvB over de voorlopige jaarafrekening diende af te wachten voordat hij de definitieve jaarafrekening over 2016 vaststelt en betaling eist. De Sociale Verzekeringsbank heeft verklaard dat eiseres haar echtgenoot geen bijdrage aan verweerder is verschuldigd vanwege zijn pensioen en residentie in België. Verder betoogt eiseres dat niet op verweerder kan worden afgegaan, gezien het feit dat verweerder al eens heeft verklaard dat eiseres en haar echtgenoot waren overleden. Recentelijk is bovendien gebleken dat verweerder twee jaar lang onrechtmatige inhoudingen heeft laten uitvoeren op het AOW-pensioen van haar en haar echtgenoot.
4. De rechtbank komt in dit beroep tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Zvw zijn de in het buitenland wonende personen die recht hebben op zorg in hun woonland ten laste van Nederland een zogeheten buitenlandbijdrage verschuldigd. De wijze waarop die bijdrage wordt berekend, is neergelegd in artikel 6.3.1 tot en met 6.3.4 van de Regeling zorgverzekering (de Regeling).
Ingevolge artikel 6.3.3, derde lid, van de Regeling stelt verweerder het verschil tussen de verschuldigde bijdrage en de ingehouden en afgedragen of anderszins geïnde bijdrage voor 30 september van het jaar volgend op kalenderjaar waarop de bijdrage betrekking heeft voorlopig vast (de voorlopige jaarafrekening), en stelt verweerder het voormelde verschil uiterlijk zes maanden na het tijdstip waarop zowel de aanslag inkomstenbelasting als de NiNbi-beschikking onherroepelijk zijn geworden, definitief vast (de definitieve jaarafrekening).
4.2.
Met de uitspraak van de CRvB van 11 december 2019 staat onherroepelijk vast dat verweerder de buitenlandbijdrage over 2016 bij de voorlopige jaarafrekening terecht heeft berekend over de periode 15 februari 2016 tot en met 31 december 2016. Nu de definitieve jaarafrekening niet afwijkt van de voorlopige jaarafrekening en er geen nieuwe juridisch relevante gegevens over de periode in geding voorliggen, ziet de rechtbank geen aanleiding om thans tot een ander oordeel te komen. Dat eiseres ter zitting heeft betwijfeld of de berekening wel juist is en of deze niet is gebaseerd op onjuiste informatie van de Belastingdienst, leidt niet tot een ander oordeel. Zij heeft deze twijfel niet concreet onderbouwd met stukken.
4.3.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet was gehouden om de procedure tegen de voorlopige jaarafrekening bij de CRvB af te wachten, alvorens de definitieve jaarafrekening vast te stellen. Gelet op het bepaalde in artikel 6.3.3, derde lid, van de Regeling, is het onherroepelijk zijn van de voorlopige jaarafrekening geen voorwaarde voor het vaststellen van de definitieve jaarafrekening.
4.4.
Het overige dat eiseres zowel in haar beroepschrift als ter zitting heeft betoogd, is niet het onderwerp van het bestreden besluit. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 11 augustus 2020 door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
de griffier is verhinderd de uitspraak
mede te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.