ECLI:NL:RBDHA:2020:8256

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
28 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.12013
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van beslissing op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft eiser op 7 juni 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 16 juli 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 17 juni 2020 een verweerschrift ingediend. Eiser heeft gereageerd op dit verweerschrift op 29 juni 2020 en verzocht om een snelle uitspraak op 17 augustus 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals voorgeschreven in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken. Eiser heeft verweerder op 21 mei 2020 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank oordeelt dat het beroep terecht is ingediend en kennelijk gegrond is.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besproken, waaronder artikel 8:54, dat de rechtbank toestaat het onderzoek te sluiten indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is. De rechtbank heeft ook artikel 8:55d van de Awb toegepast, dat bepaalt dat de rechtbank kan opleggen dat het bestuursorgaan binnen een bepaalde termijn een besluit moet nemen. In dit geval heeft de rechtbank bepaald dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak een eerste gehoor moet afnemen en binnen acht weken na dat gehoor een besluit moet nemen.

Daarnaast heeft de rechtbank een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vastgesteld op € 262,50. De uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.12013

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. A.J.M. Mohrmann),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 7 juni 2020 beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 16 juli 2019.
Verweerder heeft op 17 juni 2020 een verweerschrift ingediend. Op 29 juni 2020 heeft eiser daarop gereageerd.
Bij brief van 17 augustus 2020 heeft eiser de rechtbank verzocht snel uitspraak te doen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
3. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn.
5. Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
6. Eiser heeft op 16 juli 2019 een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, Vw had verweerder uiterlijk op 15 januari 2020 op de aanvraag moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is verstreken. Bij brief van 21 mei 2020 heeft eiser verweerder meegedeeld dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
7. De rechtbank is van oordeel dat het beroep terecht is ingediend omdat de wettelijke beslistermijn is verstreken en de ingebrekestelling van 21 mei 2020 geldig is. Het beroep is kennelijk gegrond.
8. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
9. Verweerder heeft in het verweerschrift van 17 juni 2020 uitvoerig toegelicht wat de stand van zaken is rondom het wegwerken van de capaciteitsproblemen die aan tijdige besluitvorming in de weg staan en wat in de uitvoeringspraktijk, onder de huidige omstandigheden, een haalbare en realistische maatwerkvoorziening of -termijn is. Verweerder heeft maatregelen getroffen die ten doel hebben de verspreiding van het coronavirus in te dammen. De getroffen maatregelen hebben gevolgen voor het werkproces bij verweerder en het contact tussen vreemdelingen en hun advocaten. De geldende maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus hebben invloed op de aanvraag van eiser, omdat hij nog gehoord moeten worden. Het is niet bekend wanneer hij gehoord kan worden. Verweerder verzoekt een termijn van 16 weken op te leggen voor het starten van de AA-procedure.
10. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn procedure relatief inhoudelijk eenvoudig is en op korte termijn al dan niet met behulp van telehoren kan worden afgerond. De coronacrisis maakt dat niet anders.
De rechtbank overweegt als volgt.
11. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) zal de rechtbank, nu sprake is van een situatie waarin de asielaanvrager nog niet is gehoord en rekening houdend met de naleving van andere wettelijke voorschriften, bepalen dat verweerder binnen een termijn van acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een eerste gehoor moet afnemen en binnen acht weken na het eerste gehoor een besluit op de aanvraag moet bekendmaken, in ieder geval binnen zestien weken na deze uitspraak.
12. De rechtbank ziet voortaan, in lijn met inmiddels landelijk afgesproken beleid, in beginsel aanleiding om te bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
13. Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank indien het beroep gegrond is desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast. Eiser heeft in zijn reactie op het verweerschrift verzocht om vaststelling van deze dwangsom. Verweerder heeft zich in het verweerschrift beroepen op overmacht.
14. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 3 juli 2020 [1] waarin de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft overwogen dat wegens het uitbreken van de coronapandemie en de plotselinge maatregelen die zijn getroffen om de verspreiding van het coronavirus in te perken, voor de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020, sprake was van een situatie waarin verweerder niet bij machte was om een besluit te kunnen nemen op de asielaanvraag. De rechtbank volgt zittingsplaats Arnhem in dit standpunt. Dit laat echter onverlet dat de ingebrekestelling dateert van 21 mei 2020, dat niet binnen twee weken nadien een besluit is genomen op de aanvraag en dat inmiddels – ook als de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 buiten beschouwing zou worden gelaten – op het moment van deze uitspraak meer dan 42 dagen zijn verstreken. Ook de termijn van artikel 4:18 van de Awb is inmiddels verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder inmiddels het maximale bedrag van € 1.442,- heeft verbeurd.
15. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijkt te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken na het eerste gehoor een besluit op de aanvraag bekend te maken, in ieder geval binnen zestien weken na deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op de aanvraag en dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal
€ 1.442,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.L.L. van den Akker, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.