In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Georgische vreemdeling. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 8 augustus 2020 de maatregel van bewaring opgelegd, evenals een verplichting om de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod voor de duur van twee jaren. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten en verzocht om schadevergoeding.
Vanwege de uitzonderlijke omstandigheden rondom het coronavirus heeft de rechtbank partijen verzocht in te stemmen met het achterwege blijven van een zitting, wat door beide partijen is goedgekeurd. Eiser heeft op 20 augustus 2020 beroepsgronden ingediend, waarop de staatssecretaris op 21 augustus 2020 heeft gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek op 24 augustus 2020 gesloten.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft geen gronden ingediend tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod, en heeft de zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet bestreden. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet onvoldoende voortvarend heeft gehandeld ten aanzien van de uitzetting van eiser, ondanks de beperkte vluchtmogelijkheden door de coronamaatregelen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier. De uitspraak is niet op een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.